Tumgik
#wandelen zonder trekken
voordeelhond · 2 years
Text
Zorgeloos wandelen met je hond?
Zorgeloos wandelen met je hond?
Lijkt het je niet leuk om ontspannen met je hond te wandelen? Het is de droom van elke baas. Maar in de praktijk is het lang niet altijd eenvoudig en het geval. Logisch, je moet een hond de tijd geven te wennen aan wandelen zonder te trekken. Dat vraagt in veel gevallen dus om een hondentraining bij de plaatselijke hondenschool of thuis met een persoonlijke hondentrainer. Je gaat tijdens de…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
chirowestrode2 · 2 years
Text
Kamp op dag 9
De wekker staat vandaag op 9u voor de kids, uitslapen.  We hebben er al enkele goed gevulde dagen opzitten, met als hoogtepunt de dagtocht en tweedaagse! Gaan wandelen, survivallen, los door den bos, grotten bezoeken, naar een pretpark, ... gewoon omdat het kan! De dag werd afgesloten met spaghetti eten zonder handen en uiteraard aansluitend een spaghetti gevecht! De douche heeft zijn dienst bewezen!
Deze nacht werden onze tito’s en aspiranten door de spooktocht geleid, we hoorden wat gegil en zagen vooral veel durf!
Vandaag op de planning: kringspelen waarbij de leden worden uitgedaagd hun krachten uit te testen en voor hun team te supporteren. Deze namiddag trekken we terug het bos in voor een spel.
12 notes · View notes
innersmilewarrior · 1 year
Text
Afdakjes
Sinds vorige week hebben we een ietwat bedeesde jongen uit Oekraïne in onze klas. Andrei heet hij. Gevlucht voor de oorlog en ongelukkig terecht gekomen op de stoel naast Vicky, een dom wicht dat zo vol van zichzelf is dat ze de leegte in de diep verdronken tranen in zijn ogen niet eens opmerkt.
De leraar probeert hem te betrekken bij de lessen. Waarschijnlijk met de beste bedoelingen. Of hij weet wat de vierkantswortel is van 225? In gebroken Engels tegen een gebroken zoon waarvan de vader vermist is geraakt tijdens gevechten met het Russische leger. Alsof die nog niet genoeg aan zijn ongekamde hoofd heeft. Alsof een hoofdletter V van verlies, met een afdakje boven een cijfertje, zijn gedachten zou kunnen afleiden. Terwijl hij zelf niet eens een afdakje boven zijn hoofd meer heeft. Wat zit ik hier in godsnaam toch te doen? Ik voel me alleen al schuldig door hier gewoon heel veilig mezelf te wezen. Wetende dat ik straks rustig naar huis kan wandelen zonder te moeten schuilen voor vliegende vijanden in een vreemd keldergat. En dat er thuis een vanzelfsprekende vader op me wacht in een onvernield huis. Dat het enige puin waar ik me doorheen moet worstelen, bestaat uit huiswerkjes waarvan de muren nog heel hoog rechtop staan. Ik kan er niet mee stoppen om hem met weemoed aan te staren. De krop die stilaan mijn keel vult, is niet meer weg te slikken met blije gedachten. Ondertussen gaan de bombardementen van wiskundige termen gewoon door. Heel zijn lichaam wil vluchten maar waar moet hij heen? Kon ik maar een afdakje boven zijn hoofd tekenen en de wortel van verdriet uit hem trekken. Dat zou pas straffe wiskunde zijn. Daar zou ik geheid de Nobelprijs voor de vrede mee winnen. En met het prijzengeld kon ik dat afdakje dan exponentieel vergroten om toe te passen op het cijfer acht miljard, de totale wereldbevolking. “Sarah! Opletten!” klinkt het opeens streng. “Ja meester…” Volgens mij let ik meer op dan de leraar. Het is duidelijk dat het bergaf gaat met het onderwijs. Als men imaginaire afdakjes voorrang geeft op echte. En dan maar tegen empathisch starende studenten vertellen dat wiskunde de wereld kan verbeteren. Zolang ik er later echte traandichte afdakjes mee kan bouwen, ben ik mee. Anders hoeft het voor mij niet. En voor Andrei ook niet denk ik…
0 notes
peterpijls1965 · 1 year
Text
Tumblr media
Mijn dokter liet me een half uur wachten
Voor het eerst in 3,5 jaar zag ik gisteren mijn huisarts. Ze houdt praktijk in een gezondheidscentrum dat ook ruimte biedt aan een huidspecialist, een tandarts, een crèche, een fysiotherapeut en nog een paar zorgverleners en een bloedprikpost die allemaal ongezien op mijn warme sympathie kunnen rekenen.
De laatste keer dat ik mijn huisarts zag, was toen mijn psychiater me uitbehandeld had verklaard. Samen met zijn sociaalpsychiatrisch verpleegkundige mocht ik dat gaan bepreken met mijn dokter, die de behandeling formeel zou overnemen.
Alleen zag ik haar sindsdien nooit. Mijn alcoholverslaving speelde niet meer op, ik bleef aanhoudend van de benzo´s af en de afgelopen 11 maanden kickte ik op eigen houtje af van de psychofarmaca. Ook zonder coronaspuiten werd ik niet ziek genoeg om haar te consulteren, en gelukkig ben ik afgezien daarvan nooit zo beroerd dat een bezoek aan de dokter nodig is.
Omdat ik bijna een jaar geen psychiatrische pillen meer slik, sprak ik gisteren dus mijn huisarts. Ik vroeg haar of ze de stemmingsstabilisator en het antipsychoticum dat ik 13 jaar nam van de medicijnrol kon laten halen die de apotheek in het gezondheidscentrum wekelijks bij me bezorgt.
Mijn zorgverzekeraar moet die pillen anders maar blijven betalen terwijl ik ze niet meer slik, en van het antipsychoticum olanzapine had ik een voorraadje voor noodgevallen aangelegd waarmee ook een psychotische olifant gesedeerd zou kunnen worden.
Bovendien heb ik genoeg van die pillen achter de hand om in geval van nood, bijvoorbeeld in combinatie met een fles wodka, afscheid te kunnen nemen van dit bestaan, mocht het me op een dag allemaal te veel worden. Ik bewaar om die reden minstens 50 pillen in een theekopje.
Ik moest een half uurtje wachten voor de huisarts me in haar spreekkamer uitnodigde. Ondertussen verbeidde ik mijn tijd door in de wachtkamer te raden naar de mogelijk dodelijke ziektes die andere wachtende patiënten onder de leden zouden kunnen hebben.
Die hobby ontwikkelde ik vooral toen ik in verband met amputaties met grote regelmaat het Vie Curi-ziekenhuis in Venlo frequenteerde. Het doet iets met een mens om in zo´n hospitaalfabriek regelmatig te praten met patiënten die ten dode zijn opgeschreven, of vergeefse pogingen ondernamen zich van het leven te beroven. Je houdt er als het ware een levendige, mogelijk mild morbide belangstelling aan over voor levensbedreigende aandoeningen.
Het is nou eenmaal zo, dus dan kan ik het beter maar meteen toegeven, ook om te voorkomen dat ik van ongepast ziekenhuisfetisjime word beschuldigd. Zo´n liefhebberij leer je wel af als je zoals ik 7 amputaties moest ondergaan door deels onverklaarbare aderverkalking, en ook om andere redenen de dood wel eens in de ogen keek.
Na een half uurtje gemijmer in de wachtkamer van het gezondheidscentrum, kwam mijn huisarts me eindelijk ophalen. Voor die tijd zag ik haar al een paar keer ontspannen door de gang wandelen, hier een collega aansprekend, daar een grapje makend tegen een best wel leuke huisarts in opleiding.
Die holistische bejegening van haar professie viel me de afgelopen 9 jaar wel vaker op. De enkele keer dat ik haar zag, voor het laatst 3,5 jaar geleden dus, nam mijn dokter zeer uitgebreid de tijd om mijn medische uitdagingen met me te evalueren. Voor het consult destijds trok ze minstens 25 minuten uit, terwijl ik in de krant lees dat de gemiddelde patiënt al blij mag zijn met een tienminutengesprekje.
Ook gisteren werd die kennelijk door zorgverzekeraars en andere doorgedraaide bureaucraten afgedwongen deadline ruimschoots overschreden. Ik denk niet omdat mijn dokter mij zo´n speciale patiënt of fijne jongen vindt, maar omdat het kennelijk haar standaard benadering is om voor iedere zieke net zoveel tijd uit te trekken als zij nodig vindt.
Dat spreekt me wel aan, hoewel die ontspannen benadering van haar professie haaks staat op de rampberichten die ik hoor over jonge artsen die uitgeput afscheid nemen van hun vak, of bezwijken onder de mentale en fysieke belasting die het doktersberoep tegenwoordig kenmerken.
Nadat ze zich in haar computer uitvoerig vergewist had van de laatste aantekeningen die ze in mijn lijvige medische dossier kon terugvinden, draaide mijn dokter zich in haar stoel naar me toe. Vriendelijk glimlachend vroeg ze me waarom ze me de afgelopen jaren nooit meer had gezien. Dat legde ik uit. Vervolgens was ik zo brutaal om haar te vragen waarom ze al die tijd nooit uit eigener beweging naar mijn gezondheidstoestand had geïnformeerd.
`Als huisarts opereer ik reactief´, zei ze, opnieuw met die vriendelijke glimlach van haar.
Ook verder speelde ze het klaar om me tijdens ons genoeglijke onderhoud een paar mededelingen te doen die ik eerst niet zo fijn vond om te horen, maar waarvan ik na thuiskomst moest toegeven dat ze allemaal op waarheid berustten.
De afgelopen 10 jaar mocht ik het vaker meemaken dat de beste psychiaters, psychologen en artsen me op die manier soms pijnlijke waarheden over mezelf inwreven, steeds met een innemende glimlach. Het waren altijd vrouwen die, vrees ik, meer dan me lief was genadeloos door mijn mentaal en fysiek aangetaste persoontje heen keken, overigens zonder dat met zoveel woorden te zeggen.
Dat bevestigt me altijd in mijn notie dat je als mens nooit moet denken dat je uniek bent, en meer in z´n algemeenheid als man niet mag veronderstellen dat je wel even opgewassen bent tegen een slimme vrouw met een universitaire graad die wel vaker te maken krijgt met welbespraakte sukkels zoals ik.
Ook daarom nam ik gisteren geheel gesticht afscheid van mijn dokter, maar niet na mijn plechtige toezegging dat ik haar vanaf nu twee keer per jaar ga bellen om haar bij te praten over mijn medische welbehagen. Ook hoorde ik mezelf beloven dat ik na carnaval echt ga minderen met roken, maar dat was ik toch al van plan.
0 notes
devosopmaandag · 3 years
Text
Dan maanloos – Jezelf tegenkomen –
Het begon heel geleidelijk, zonder dat we er enige aandacht aan besteedden. Thuis ben ik sinds het plaatsen van de verticale zonneschermen na een tijdje gewend geraakt aan het onregelmatige droge 'knappen' van hout en metaal in steen. Iets zet uit en krimpt weer in. Soms krimpt met zo'n droge knal mijn hart even mee. Het is het eind van de middag. Buiten is het kalm. De dag van wandelen, ergens heen rijden, boodschappen doen, rommelen is voorbij. De waterval is vanuit het huis niet te horen. Het is stil, er wordt wat gelezen, op internet gekeken, gebladerd, de poes gevolgd in de wei. Er klinkt een eerste geluid in het benedenhuis, gewoon, zoals een vogel in het bos aan de overkant wat zingt. Dan klinkt er weer iets. Net als een paar dagen geleden. 'What kind of sounds?' vroeg de Engelse eigenaar eerder aan de telefoon. 'A snap, a crack, a dull blow'. En opnieuw laat iets zich horen. We kijken elkaar aan, trekken onze wenkbrauwen op, glimlachen, laten het voor wat het is. Maar ergens in mij spant iets zich aan. Goddank is het nog gewoon dag.
Licht is mijn trooster, mijn verlosser in de vroege ochtend. Ik zou willen kunnen zeggen: mijn meester, maar nee, het donker is mijn meester. Het is een scène die zich in die paar weken zal herhalen. Op de voorlaatste middag voor ons vertrek lijken de geluiden sterker en veelvuldiger dan eerder en loopt G maar weer eens rond het huis en gaat binnen waar we toegang toe hebben. Niets. Onverklaarbaar. De toon voor mijn nacht is gezet.
“Voor Spoken zien hoeft er – geen Kamer / Te zijn – of Huis – / De Gangen van het Brein – gaan verder – / Dan van het Vlees” schrijft Emily Dickinson. Zien is een ding, maar horen is eigenlijk veel krachtiger! Angst is iets van de geest, leidt in die geest een eigen leven, en het lichaam gehoorzaamt. “Onszelf – achter Onszelf – verborgen – / Ontstelle – 't meest –“.* Het is beter een buitengeest te ontmoeten dan ergens alleen, maanloos jezelf tegenkomen, schrijft ze ook. In dat zestig jaar oude huis, in dat kleine dorp in een kom tussen de bergen, kwam ik mijzelf maanloos tegen. Het is een oude dispositie.
In die ene nacht lag ik wakker en dacht aan het hoofdstuk uit 'Naar de vuurtoren' van Virginia Woolf over het vakantiehuis dat in de winter onbewoond blijft en de dingen aan hun lot zijn overgelaten. Weer thuis zocht ik het op. “Schoonheid en stilte sloegen in de slaapkamer hun handen ineen. (–) Slechts één keer sprong er een plank op de overloop, midden in de nacht, met een gekraak, een scheurend geluid, zoals na eeuwen van rust een rotsblok van de berg losscheurt en met donderend geraas in het dal stort ... “.**
* vertaling: Peter Verstegen
**vertaling: Jo Fiedeldij Dop
3 notes · View notes
pedaalridder · 3 years
Text
5 mei
Midden in de week een vrije dag nodigde uit om erop uit te trekken, maar dan die weergoden, om nou te zeggen dat ze meewerkten....dus van een fietstocht kwam niets terecht, dan maar aan de wandel. In Utrecht. Op de kaart van die plaats had ik de straten opgezocht die ik wou passeren. In de Domstad namelijk, was ik te weten gekomen waren ze wel heel creatief. Door heel Utrecht zijn muren beschilderd met uiteenlopende thema’s.
Het zou een flinke tocht worden, maar te lopen km’s? Ach ik liet me maar verrassen.
Regelmatig kletterde de regen tegen de ramen van de trein. Zon en neerslag speelden geestdriftig tikkertje. Op Utrecht Overvecht stapte ik uit. De straten glinsterden nog van de nattigheid, de kou kwam je tegemoet, dan maar snel de pas erin! Overvecht is een stadsdeel met een ratjetoe aan woningen, hoge flats, maar ook ééngezinswoningen wisselden elkaar af, onaardig zag het er niet uit, en al helemaal niet de flat aan de Dorbeendreef. Het was meteen een voltreffer, de afbeelding van de fluitspeler bedekt de gehele wand, de grootste van alle muurschilderingen in Utrecht. De tocht ging vervolgens richting Amsterdamse Straatweg, de woningen hier stamden uit een geheel ander decenium dan in Overvecht, laagbouw overheerste.
Een aantal wanden waren getooid met treinen, omdat hier Werkspoor gevestigd was en ze daar zijn vervaardigd.
Nadat ik net op tijd voor de hagel kon schuilen, zag ik aan de Vleutenseweg de twee Nederlandse Tour de France winnaars vereeuwigd, prachtig!
Vele kilometers was er geen muurschildering te aanschouwen, maar ook zo was het prettig om door zo’n grote stad te wandelen, vooral door de afwisseling, maar helaas het weer hield daar ook van, want een nieuwe hagelbui was niet mals, gelukkig bevond ik mij net onder een brug bij het Amsterdam-Rijnkanaal. Ik kwam vervolgens door de wijk Kanaleneiland, wat een triestigheid! Nog niet zo erg als de banlieus in Frankrijk, maar onprettig met eentonige flats zonder balkon zag het er wel uit.
Ik kwam dichter en dichter bij de oude binnenstad, de kilometers voelde ik wel, maar het mooiste had ik tot het laatst bewaard. Meteen was het ook gedaan met de buien, de zon verwarmde de late middag iets. Af en toe in een rustige straat waande ik mij in de boeken van Thea Beckman, tal van avonturen die zij schreef speelden zich af in het middeleeuwse Utrecht, ik las ze als kind graag. Heel even nestelde ik mij op een bank in een park, niet al te lang was ik alweer terug in het heden, bewierookt door buurmans wietverbruik. Snel weer in de benen, nou ja snel het was meer slenteren, om het centraal station te bereiken. Precies 25 km waren het. En de moeite meer dan waard.
#dorbeendreef#utrecht#utrechtstreetart#streetart#utrecht#overvecht#abrahambloemaert#murals#muurschildering#fluitspeler#fluteplayer#strassenkunst
Tumblr media
1 note · View note
gekruidengeroerd · 4 years
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Till we meet  at the next crossing in Lapland.
   Annanais Nin duwt in de nachttrein van Stockholm naar Abisko met een snelle beweging het grote ronde montuur van haar bril iets omhoog. Française 21 jaar werkt in een hotel en is voor het eerst van haar leven alleen op reis. Lapland als bestemming. Reist met de trein, vind haar mobiel niet belangrijk. Probeert geen plastic te gebruiken en neemt de wereld met een gretigheid en een enthousiasme in zich op waar we alleen maar jaloers op kunnen zijn. Zomaar één van onze mede passagiers in de trein op weg naar Lapland.    Springend, rondjes rennend met de armen zwaaiend, half elf ‘s avonds op het meer bij Abisko. De lichtshow kan ieder moment beginnen. Witte boog van licht aan de horizon begint te bewegen. Flarden bewegen zich beschenen door de maan en dansen door de lucht. Na een half uur houden we het niet meer en lopen, ons telkens opdraaiend, terug naar het hostel en zien het Noorderlicht achter de berkenbomen verdwijnen.    Twee knieprotheses, een kunstheup, vier zeventig plussers en vier vijftig plussers zoeken hun weg over de winter-trail, de Kungsleden, van Abisko naar Abisko Jaure. Zo’n vijftien kilometer wandelen ze met hun sneeuwschoenen langs de rivier door berkenbossen en over meren met af en toe een verdwaalde den langs de kant. Des te ouder des te kleiner de rugzak. Rugzakken gevuld met noodzakelijke warme kleding en gedroogd eten voor vijf dagen. Pootafdrukken van poolvosjes, sneeuwhazen en veelvraten verdwijnen tussen de bomen. 
Delen onze hut met Duitsers en Italianen en gesprekken bereiken het niveau van het wel of niet instellen van een plasemmer met of zonder deksel. Hoe poets je je tanden en waar vind je in het donker de container terug waar het afvalwater in moet. Rollen door de sneeuw als we uit de sauna komen en moeten lachen als we in de verte nieuwe gasten, dik ingepakt op ski’s aan zien komen De waardin van de hut heeft een zwak voor onze enige manlijke deelnemer en heeft iedere dag nieuwe speciale aanbiedingen voor hem. Blauwe bessen soep, rozenbottelsaus heerlijk voor in de havermout. In de nacht wordt er anticiperend geplast. Als iemand op staat om warm ingepakt, buiten is het immers min twintig, met een koplampje op zoek gaat naar het toilet, volgen er vaak meer. Om maar één keer de kamerdeur te laten kraken. Het blauwe touw van de water emmer hangt bevroren in bochten op het ijs. We laten de emmer volgens de instructie in de put vallen en houden het touw vast. De emmer een duwtje nageven met de schep om deze onder water te duwen helpt. In rap tempo loopt de emmer vol en trekken we deze voorzichtig naar boven. Gieten het door een oranje trechter in een jerrycan en moeten af en toe met onze blote handen stukken ijs verwijderen die de trechtermond verstoppen. De sneeuw witte hond als jerrycan is bijna niet te zien als we haar aan het touw achter ons aan naar huis trekken. Drinkable rivers, wat een genot om hier water uit het meer te kunnen drinken. Punniken ‘s avond bij kaarslicht of staren ons blind op een sudoku. Er zijn slechts twee velletjes meegenomen want iedere gram telt. Over de meegenomen wortels en tomaatjes wordt niet gesproken.
Spierwitte sneeuwhoenders vliegen twee keer voor ons op. Pootafdrukken in de sneeuw verraden waar ze net nog zaten. Volgen het spoor van de ovale rendier keutels en zien in de verte een moeder met kalf zich over de schuine helling bewegen. De Zweden hebben een speciaal woord voor schuin langs een helling lopen waarbij je ene voet hoger staat dan je anders Go Skrä
’ In de hut maakt een puber met zijn vader en oom zich op voor de volgende etappe. Zijn vader hoopt dat het hart van zijn zoon zich zal openen voor de prachtige natuur van Lapland. De eerste dagen druipt de weerstand van de jongen tegen deze vakantie ervan af. Maar iedere dag zien we hem iets trotser. Zijn kin net iets meer opgeheven als hij zijn rugzak omdoet en op zijn ski’s stapt.
Gaslamp in de keuken brandt. Aan tafel klinkt het gezoem van scrabble, sudoku en de afwas. De waterketel resoneert als een sneeuwtrein die een tunnel in raast. Gebroken bandjes worden gerepareerd met sjorbandjes en sommig mannen moet je niet omhoog willen helpen als ze omvallen in de sneeuw.
Eskimo’s hebben meerdere woorden voor soorten sneeuw. Nederlanders hebben meerdere woorden voor “iets kwijt zijn”. Je kunt de naam van iemand kwijt zijn waardoor Toon ineens Koen wordt. Als je de weg kwijt bent, moet je altijd terug gaan naar het laatste punt wat je nog herkend. Je kunt iets kwijt zijn en het terug vinden. Je kunt nog niet doorhebben dat je eigenlijk iets kwijt bent maar gelukkig heeft een ander het al weer voor je gevonden. Je kunt te snel roepen dat je iets kwijt bent en het binnen een minuut terugvinden. Je kunt iets kwijt raken door het op de verkeerde plek weg te bergen. Denk bijvoorbeeld aan een tandenborstel die ineens in een punnik tasje wordt terug gevonden, of je koplampje in de jaszak van iemand anders. Je kunt iets groots of iets kleins kwijtraken en soms moet je gewoon iets kwijt. Als expeditiegroep zijn we serieus bezig om nieuwe woorden te verzinnen voor de variaties op “kwijt”. We hopen hiermee een gooi te doen naar de eerste plaats in de verkiezing van het woord voor 2020 in de Dikke van Dale.
Op weg naar de volgende hut volgend we lange tijd het meer en klimmen dan rustig tussen de berkenbomen omhoog. Maken onze eigen weg door maagdelijke sneeuw. Meanderen soms, mijden ijzige plekken en gaan dan weer recht op ons doel af. Niets of niemand die het pad voor ons bepaald. Opeens zakt Toon tot zijn schouders in een gat in de sneeuw en kan er onmogelijk nog uitklimmen. Marlies moet op haar knieën om oogcontact met hem te maken. Gelukkig de schep niet voor niets meegenomen. Toon schept zichzelf vrij en wij helpen hem nog een beetje. Klimmen langzaam verder, zakken soms weer tot onze knieën in de sneeuw. Drinken zittend op onze rugzakken thee en zien net op de rand van de boomgrens eland ouders met jong een veiliger onderkomen zoeken. In de top van een dode berk hamert een zwart witte specht. Het is het enige geluid wat niet door de sneeuw gedempt wordt. Als in een oude zwart wit televisie met ingekleurde vakjes van een rode rugzak of muts bewegen we ons door een met Oost Indische inkt getekend landschap. Soms een kei waar de sneeuw van af is gegleden als enig kleur contrast op de vlaktes. Korstmossen, groen oranje geel, zijn als kleuren van ijsbloemen. Spaarzaam gedroogde blaadjes in roodbruin hangen soms nog aan een berk en een enkele hele oude dode berk verbergt wat chaga.
Eindeloze rijen rode kruisen staan als spoorweg overgangen in de sneeuw. Telkens als je denkt de laatste bereikt te hebben verschijnt de volgende. Door het glas van mijn skibril lijkt de wereld donkerder als in werkelijkheid. De bijna volle maan komt op en de heldere Venus wijst de weg naar onze hut Karsavagge Fjälstuga. Behalve de kruisen als richting aanwijzers wijst niets op aanwezigheid van menselijk leven. Leger als hier kan een landschap niet zijn. Stilstaan betekent dat het knarsen van de ijzers onder mijn sneeuwschoenen in de sneeuw even stopt. Het vibreren van de stokken wat af en toe klinkt als het tsjirpen van vogels sterft langzaam uit. Leun met m’n schouders op de hand-vaten van de stokken. Ontspan mijn knieën en hoor de stilte. Zie Toon in de verte doorlopen en richt me weer op. In mijn hoofd tel ik mijn voetstappen maar raak iedere keer opnieuw bij negenentachtig de tel kwijt. We lopen met het weten dat er ergens over vijf kilometer in deze kloof een hut moet staan. Wat als die hut er niet is, en slechts in onze verbeelding bestaat? Guur is de harde wind en weet iedere spleet hoe klein ook tussen mijn bivakmuts en skibril te vinden. Zachtjes begint het ook nog te sneeuwen. Stoppen, niet verder willen is geen optie. De temperatuur zakt vannacht naar min twintig. Het verliezen van een handschoen of een muts als speelbal voor de wind kan dood betekenen. Wandelen tussen leven en dood, kan het niet anders zeggen maakt me zo klein en kwetsbaar en tegelijkertijd zo helder en respectvol naar de besneeuwde bergreuzen om me heen. Dankbaar voor mij lijf die de ene stap na de ander blijft zetten. Als de zee is de sneeuw vlakte in deze kloof. Patronen zijn door de wind in de sneeuw geblazen die ik telkens doorbreek met de bloempatronen die mijn sneeuwstokken in de sneeuw printen. Schuif mijn skibril omhoog, knijp mijn ogen samen en zie ver weg de contouren van twee houten speelgoedhuisjes bij een meer. Leun nu om de drie kruisen op mijn stokken en ga weer door. Beweeg mijn tenen bij iedere stap om ze warm te houden, knijp in de handvaten van de stokken en voel dan mijn vingers langzaam weer beginnen te gloeien. Zwak licht komt door het raam van de eerste hut naar buiten. ski’s staan tegen de dakgoot geleund en een hond blaft. Net als we onze sneeuwschoenen uitgetrokken hebben komt de waardin Lena naar buiten. Zeventiger in een helderblauwe winterjas, tanig, pezig gebouwd, klein van stuk en aan haar puntneus hangt een drup. Zegt dat we door moeten lopen naar de volgende hut en komt met ons mee. Buk me strammer als daarvoor, stap opnieuw in mijn sneeuwschoenen en schuifel  langzaam in de richting van de hut in de verte. IJskoud is het binnen. We zijn de eerste gasten van het seizoen. Lena steekt twee kaarsen aan en wijst op een thermos met aardbeilimonade die ondertussen koud is geworden. Proberen de kachel aan te steken wat na een paar pogingen lukt. Heel erg langzaam warmt de Jotul op. Het is al zeven uur als de laatste expeditieleden binnendruppelen. Lezen de instructie op de pakken gedroogd voedsel en zetten twee liter water op voor de Marokkaanse abrikozen stoofpot met couscous. Toepasselijke maaltijd voor dit moment.
Buiten volle maan en een landschap met een schoonheid waar mijn pen geen woorden voor vindt. Blazen wolkjes boven onze slaapzakken uit en de thermometer bij het raam buiten staat op min vijftien. Wrijf mijn voeten tegen elkaar en masseer mijn tenen om ze warm te maken. Als ze eindelijk warm zijn val ik in een diep sneeuwgat, waar geen eind aan komt, in slaap. Hakken de volgende ochtend hout in een te kleine hut, telkens weer stoten mijn ellebogen tegen de wand, krijgen koude billen op de wc en slepen de jerrycan met water de heuvel op naar de hut. Lena woont samen met haar hond een maand lang in de beheerders hut. De volgende dag als we al weer op weg naar Abisko zijn,passeert ons een sneeuwscooter en een kindermutsje piept omhoog tussen de vachten achterin op de slee. Even koffie drinken bij oma. Vermoeide lijven op de zeventien kilometer lange terugweg naar Abisko. Mijn vermoeidheid bereikt mijn wilskracht wat als een beurse kwetsbare plek is geworden. Er is geen keus om haar niet in te zetten. Stoppen is nog steeds geen optie. De laatste kilometers vallen zwaar en telkens als er een een kilometer af gaat lijkt een andere er weer bij te komen. Tot het tunneltje met de Samie tekeningen  opdoemt. Loop er langzaam doorheen en laat de klanken diep tot me doordringen. Als een zombie zit ik op het bankje in het hostel waar we onze schoenen uit moeten trekken. Tranen stromen over mijn wangen. Had mijn wilskracht niet in willen zetten maar die keuze was er niet. En toch was ze er weer trouw verschenen, net als altijd. Verontschuldig me me bij haar en beloof opnieuw te luisteren als ik wel de keus heb. Fysiek zo moe en met een hoofd leger als leeg slaap ik een droomloze slaap en wordt fit weer wakker.
Met z’n vieren op een slee die bedekt is met vachten. Achter op staat de Deense Christine de bestuurster van de slee en verzorgster van de husky's. Lange blonde haren wapperen vanonder haar wollen muts. Zes husky's staan in de startblokken als Christine de rem losgooit is er niets anders meer wat ze willen dan gaan. Ze rennen langs dennen, langs meren en over vlaktes. Af en toe trapt Christine op de rem om ze een momentje af te laten koelen. Of ze stuurt ze met haar stem, met de lijnen valt niets te remmen. De min vijf graden van vandaag is eigenlijk te warm voor deze dieren voor wie min twintig de lievelingstemperatuur is. De leiders voorop, vandaag niet harder als vijftien kilometer per uur, maar op topdagen halen ze soms wel de veertig. Halverwege bij een tent worden de sneeuwankers uitgegooid en koelen de husky's hun bekken met wat sneeuw. Drinken gezeten op vachten rondom een vuur, thee uit met de hand gesneden berken houten bekers en op een zwarte plaat worden boven het vuur kaneelbroodjes opgewarmd. Zwart geblakerd keteltje hangt aan een haak en schenkt ons later nog eens bij. Christine i23, gaat soms een week lang in haar ééntje met de husky's de bergen in en slaapt in een tentje in de sneeuw. Was in Australië op trektochten met paarden en in Mongolië met adelaars op jacht. Ze is mooi, enthousiast en staat met beide benen stevig op de grond. Bijna te veel van het goede. Maar allemaal zijn we een  beetje jaloers en zouden we een klein beetje als Christine willen zijn.
Tien keer of meer wordt er op het station van Abisko Turiststation omgeroepen dat de trein vijf minuten vertraging heeft. Dan komt ze fluitend het station binnen.
Tussen de ijshotels van Narvik en die in het Noorden van Finland rijdt een taxi langzaam over de met sneeuwduinen bedekte wegen. Achter het stuur de veertig jarige Somaliër Mohamed Ibrahim. Het helderblauwe van de lucht en het wit van de sneeuw worden weerspiegelt in zijn zonnebril. Zomaar één van onze medepassagiers in de nachttrein naar Lapland. Na vijf dagen geen wifi komen Corona en Lesbos wreed binnen. We moeten de neiging onderdrukken om ons niet op te willen sluiten in een hut in het bos. Vlak voor de Nederlands Duitse grens nemen we met een ferme handdruk en een knuffel afscheid van elkaar. Als ik de rest uitzwaai op het station van Bremen gaat een zin van de Waard van Abisko Jaure bij het afscheid door mijn hoofd. 
Till we meet at the next crossing!
2 notes · View notes
meisjesopreis · 5 years
Text
Bohol: Uren aan het strand en dwalen door het binnenland
Dag 60 – 72
Een rijmende titel, klinkt die niet ongelofelijk vrolijk? Vrolijk, dat is ook onze gemoedstoestand, vanaf het eerste moment dat we voet zetten op de Filipijnen. Na een comfortabel vluchtje vanuit Hongkong landen we op 9 maart in Cebu City, de hoofdstad van het eiland Cebu, dat redelijk centraal in de Filipijnse archipel ligt. We nemen een taxi naar het hostel waar we vijf nachten geboekt hebben en stappen uit in een gezellig wijkje met kleine huisjes, veel groen en bloemen en rustige straatjes, in de broeiende zon. Het is even wennen aan de temperatuur, dus we proberen ons tempo behoorlijk omlaag te schroeven bij het settelen in ons kamertje.
We besluiten eerst eens wat onderzoek te doen naar wat we de komende dagen kunnen doen op het eiland en pakken er wat reisgidsjes bij van het hostel. Al snel komen we tot de ontdekking dat strand of enige wateractiviteit er niet in zit hier: Cebu is vrij groot en vanuit de hoofdstad is het minstens een dikke drie uur rijden naar de meest dichtstbijzijnde locatie waar gezwommen en gesnorkeld kan worden. We balen: we hadden ons juist dáár zo op verheugd, na 2 maanden binnenland en veel regen. Een spoedoverleg volgt. We vragen de vriendelijke gastvrouw in het hostel of we onze boeking nog mogen aanpassen, van vijf nachten naar maar één nacht. Ze glimlacht – deze vraag krijgt ze vast vaker, van reizigers die zich tóch niet zo goed hebben ingelezen – en stemt toe.
De volgende ochtend worden we na het ontbijt naar de haven gebracht. Daar vertrekt een veerbootje dat ons naar een ander eiland brengt: Bohol, waar we eigenlijk pas over een aantal dagen heen zouden gaan. Het boottochtje duurt twee uur. We zitten in een binnenruimte met airco en zien door de ramen allerlei tropische eilandjes aan ons voorbij flitsen. Kijk, daar kwamen we voor! We zijn direct blij met onze keuze om te verkassen, want met nog maar een ruime drie weken in het verschiet willen we graag het onderste uit de kan halen en doen waar we zin in hebben.
Als we aankomen in Bohol nemen we een taxi naar BE Grand Resort in Panglao, aan de kust. Die accommodatie hebben we de avond ervoor geboekt, met gebalde vuistjes en twinkels in onze ogen. Want waar we normaliter kiezen voor hostels met zachte prijsjes, hebben we nu besloten onszelf even onbeschaamd te trakteren op luxe. De taxi rijdt een riante oprit op en we naderen een enorm modern gebouw. Als we de aankomsthal in lopen kijken we onze ogen al uit. De hal is gigantisch, overal staan loungebanken en planten, er lopen sjiek geklede receptionisten rond en op de achtergrond speelt een tropisch muziekje. Gniffelend leggen we onze gore backpacks op een glimmend karretje, dat door een medewerker alvast naar onze kamer wordt gereden. We checken in en worden vervolgens ook naar onze kamer gebracht. Of nou ja, kamer, eerder een appartement, met daarin twee kingsize bedden naast elkaar, een bureau, een flatscreen, een minibar, een badkamer met ligbad en regendouche en een balkon met uitzicht op de zee.
De drieënhalve dagen die volgen zijn ronduit genieten geblazen! 's Ochtends schuiven we aan op het terras waar een uitgebreid intercontinentaal ontbijtbuffet wordt geserveerd, waar we echt alles kunnen eten wat ons hongerige hartje begeert. Van pannenkoekjes met honing tot gebakken of gekookte eitjes, van worstjes en bacon tot toast met kaas of jam, vers fruit, salade en zelfs taart en toetjes. Na het ontbijt trekken we direct onze badpakjes aan en nemen we een verfrissende duik in het grote buitenzwembad, of liggen we in de schaduw op een van de vele ligstoelen. In de middag bestellen we een verse mangosmoothie en laten we ons door het gratis shuttlebusje vervoeren naar Alona Beach, zo'n 10 minuten rijden verderop, waar we wandelen, zwemmen of op een terrasje zitten. Om 's avonds weer terug te keren naar het resort en daar eenmaal gedoucht en wel in onze enorme bedden te liggen met de airco aan en een filmpje. We wanen ons werkelijk in de hemel.
Het is dan ook niet gek dat na vier nachten, als het moment van uitchecken aanbreekt, we beiden nogal treurig gestemd zijn. We spenderen nog een aantal uur op Alona Beach en pikken dan onze backpacks op in het resort. De receptioniste regelt een taxi voor ons, die ons naar onze volgende locatie rijdt. Weer heel iets anders: Fox & The Firefly, een eco-hostel in het binnenland van Bohol, een klein uurtje rijden van het resort vandaan en aan de oever van de Loboc rivier. Het is even wennen aan een downgrade in luxe, met enkel een ventilator in onze kamer, een krap tweepersoonsbed en buitendouches met koud water. Maar ook deze plek heeft zijn charme (en heel veel gekko's. Erg geestige diertjes als je het ons vraagt, zeker wanneer ze hun eigen dierennaampje schreeuwen met een stemgeluid van dat van een volwassen manmens.)
De eigenaar is een Belg van een jaar of 40. Hij is een surfer, zien we op foto's bij de receptie, en woont gewoon op het hostelterrein, in een simpel hutje van bamboe. Gasten slapen in zo'n zelfde hutje – van nog iets kleiner formaat dan dat van de Belg, uiteraard – en alle hutjes zijn aan elkaar verbonden met kleine kronkelpaadjes tussen de bomen en bloemen door. In de bomen hangen kleine lichtjes die 's avonds aangaan en boven de receptie is een prachtig buitenrestaurant dat ook dient als gemeenschappelijke ruimte voor gasten. Het hostel biedt ook verschillende SUP-excursies aan (voor wie niet weet wat dat is: SUP staat voor Stand Up Paddling. Je staat op een surfplank, met een peddel waarmee je jezelf vooruit beweegt door het water). Voor die excursies komen elke dag tientallen bezoekers zich melden bij de balie, hostelgasten maar ook dagjesmensen. Goeie business, concluderen we al snel.
De volgende dag huren we twee scooters. We hebben beiden nog nooit op zo'n ding gereden, dus toegegeven: dat vinden we in eerste instantie best even spannend. Gelukkig komen we er al snel achter dat de scooters – het zijn automaatjes – heel makkelijk te besturen wijn, dus zoeven we met kekke helmpjes op naar een tarsier sanctuary. Tarsiers zijn de kleinste aapjes ter wereld, zo groot als je vuist, met enorme ogen en grappige handjes. In het Nederlands noemen we ze ook wel spookdiertjes. De aapjes kunnen alleen in buitenreservaten wonen, want ze zijn niet meer in staat om compleet in het wild te leven, maar als men ze opsluit staan ze erom bekend zelfmoord te plegen. Beetje luguber wel. Gelukkig biedt dit sanctuary de ideale woonplek voor een aantal tarsiers. We lopen een rondje en spotten verschillende slapende aapjes (het zijn nachtdieren) waarvan één zelfs eventjes ontwaakt en ons met zijn grote kijkers aanstaart. Onze harten smelten stantepede.
We springen weer op onze scooters en rijden verder, naar de Chocolate Hills. Een van de dingen waar het eiland Bohol om bekend staat: een heleboel glooiende heuvels van kalksteen, waarop de begroeiing in het droogseizoen bruin kleurt. Van een afstand lijken de heuvels dan van chocola te zijn, vandaar de bijnaam. Helaas zijn ze dat in werkelijkheid niet en kun je er je tandjes dus niet zomaar in zetten. We beklimmen een trap naar een uitzichtpunt waar we, met nog zo'n 50 luidruchtige Koreanen, Chinezen en Instagrammende millenials, een prachtig uitzicht hebben over de heuvels en mooie foto's maken.
De dag erna volgt opnieuw een primeurtje: we besluiten en SUP-tour te boeken. De tour begint om half 7 's avonds, in het donker, en duurt een ruime twee uur. Als het goed is, wordt gezegd, kunnen we aan de rivieroevers vuurvliegjes zien vliegen. In een groep van ongeveer 15 mensen worden we naar de oever geleid waar een opstapplaats is gemaakt, een steiger van bamboe. Daar krijgen we een korte instructie, een zwemvest (dat we met tegenzin aantrekken, die dingen maken het waterleven alleen maar onhandig) en een peddel. Een voor een stappen we vervolgens op een SUP-board. Ongeveer vijf mensen gaan ons voor, die stuk voor stuk op het board stappen en de rivier op glijden alsof ze het elke dag doen. Als Bente aan de beurt is lijkt het vijf seconden lang ook zo soepel te gaan, tot ze haar evenwicht verliest en als een orka het water in dondert. De instructeurs staan op het punt de rivier in te duiken om haar te redden, maar Veerle houdt ze (schaterend) tegen en zegt dat haar gracieuze zus wél erg goed is in zwemmen. Bente worstelt zich terug op haar board en Veerle stapt op het hare. We besluiten vanaf dat moment allebei op onze knieën op het board te blijven zitten en in die houding te peddelen. Gelukkig doorstaan we de twee uur die volgen zonder verdere valpartijen en spotten we inderdaad een heleboel vuurvliegjes. Wat een magisch zicht!
Onze laatste drie nachten op Bohol spenderen we in een hostel bij Alona Beach, die gaan we nu tegemoet. Daarna stappen we voor de 12e keer (!) deze reis het vliegtuig in en vliegen we naar Palawan, in het westen van de Filipijnen.
2 notes · View notes
rcvandenboogaard · 6 years
Text
Ontmoet je eigen dubbelganger - leven met KGB en Securitate
Tumblr media
Op een avond in 1986 trekken twee mannen mijn aandacht, die recht tegenover mij in de Moskouse metro zitten. Ze hebben een identieke regenjas aan en een identieke aktetas op schoot. Gezien het beperkte assortiment aan consumptiegoederen in de Sovjet-Unie is dat niet zo opmerkelijk. Toch is er iets dat mij onwillekeurig doet vermoeden dat hier een Sovjet-versie van de Kuifje-helden Jansen en Jansens tegenover me zit. De heren zijn namelijk in druk gesprek verwikkeld en maken overdreven-expressieve gebaren. Ik hoor ze echter niet schreeuwen, terwijl dat toch echt de enige manier is om boven de herrie van de rijdende Moskouse metro uit te komen. Het is alsof een regisseur van het amateurtoneel, zoals ik trouwens in mijn studententijd geweest ben, twee figuranten op de achtergrond opdracht heeft gegeven tot geanimeerde, doch geluidloze conversatie.
Als je, zoals ik toen, correspondent in de Sovjet-Unie bent, weet je dat de KGB je in de gaten houdt. Ik heb, in mijn gecombineerde woning-kantoorflat van 70 vierkante meter, twee aller-sympathiekste Russinnen in dienst als secretaresse en huishoudster, die met enige regelmaat rapportjes over mij moeten schrijven - een van hen heeft me dat zelfs verteld, staande op het balkon waar veel verkeerslawaai is zodat de microfoons in de muur het niet kunnen horen. Je gaat er ook van uit dat je telefoon wordt afgeluisterd. Af en toe, als een door een telefoniste verzorgd gesprek met het buitenland eindelijk is doorgekomen - automatisch telefoonverkeer met het buitenland is er niet - onderbreekt een vrouwenstem het gesprek en roept dan met iets van paniek ‘legt u de hoorn neer!’. ‘Waarom’ vraag ik dan, maar daarop komt nooit antwoord. Misschien is er dan iets mis met de bandrecorder.
Ik was als correspondent niet heel erg onder de indruk van de wetenschap dat ik in de gaten werd gehouden. Natuurlijk, het droeg bij tot een algeheel gevoel van onvrijheid, overigens de reden dat ik tot op de huidige dag, in 2018 dus, nooit enig gevoel van nostalgie koester ten aanzien van Moskou en Rusland. Het land is wat het is, dacht ik destijds. Naar mijn beste weten had ik niets te verbergen - een correspondent werkt voor de openbaarheid. Die KGB hoorde er nu eenmaal bij. De helft, of misschien wel alle Russen die ik kende in die tijd waren waarschijnlijk KGB’ers, of tenminste informanten - ook al die spannende kunstenaars en andere  intellectuelen aan wier keukentafel ik het steenkolen-Russisch heb opgedaan dat me tot op heden niet heeft verlaten. Naar die taal kan ik trouwens wel nostalgie voelen.
Zou het kunnen zijn dat deze Sovjet-Jansen en Jansens hier voor mij zijn?, denk ik dus op die avond in 1986. Relatief veel Nederlanders die in deze tijd Russisch kennen, hebben dat als dienstplichtige bij de Nederlandse Militaire Inlichtingendienst geleerd. (Ik dus niet). Van hen heb ik wel eens gehoord over een eenvoudig trucje om in Moskou achtervolgers van je af te schudden. Je gaat in de metro vlak naast de schuifdeuren staan, en als die open gaan, maak je geen aanstalten om uit te stappen. Pas op het laatste moment, als via de geluidsinstallatie al de tekst ‘Opgepast, de deuren sluiten, het volgende station is...’ weerklinkt stap je alsnog op het perron.
Zo gezegd, zo gedaan. Het resultaat overtreft mijn stoutste verwachtingen. Jansen en Jansens storten zich pijlsnel op de deuren, weten deze met welhaast bovenmenselijke krachtsinspanning nog voldoende open te krijgen om ook op het perron te stappen. Aldaar lopen ze, zonder mij aan te kijken, allebei een andere kant op, alsof ze elkaar nooit gekend hebben. Deze scene speelt zich af op station Poesjkinskaja, waar roltrappen van misschien wel meer dan honderd meter naar de straat voeren. Als ik halverwege zo’n roltrap ben, zie ik hoe beneden J en J, inmiddels herenigd, zenuwachtig naar boven kijken, bang mij uit het oog te verliezen.
Die avond is het startsein voor een van de merkwaardigste maanden uit mijn leven. Het zal vermoedelijk niet de bedoeling zijn geweest dat ik merkte dat ik gevolgd werd, maar nu dat toch is uitgekomen hebben ‘de organen’ - zoals Russen de KGB vaak noemen - besloten dat ik het ook maar weten moet ook: voortdurend word ik overal op straat geschaduwd, op een manier die maakt dat ik dat voortdurend in de gaten heb.  
Het begint elke dag als ik mijn flat verlaat om de straat op te gaan. Buitenlanders als ik, uit de zogeheten ‘imperialistische landen’, wonen in een soort getto’s, met een hek eromheen en een politieman aan de ingang. Als deze functionaris mij ziet aankomen, draait hij aan zijn slingertelefoon in zijn hokje om het personeel in het KGB-kantoortje verderop in de straat te waarschuwen. Ik zie ze uitrukken. Ik ben een bewerkelijke klant, want ik heb geen rijbewijs zodat je niet kunt volstaan met het volgen van mijn auto. Je weet nooit wat ik ga doen: het metrostation induiken of aan de overkant van het plein proberen een taxi of burgerauto aan te houden die me ergens heen kan brengen. Aan personeel hebben de organen echter geen gebrek. Twee ‘tsjekisten’ - zoals normale Russen in deze tijd KGB’ers noemen - posteren zich in een auto naast de plek waar ik gewoonlijk met de duim omhoog een auto probeer te regelen. Anderen wandelen naar de verschillende ingangen van Metro Proletarskaja.
Mij is, als ik dit verhaal wel eens ergens vertelde, vaak gevraagd of ik een en ander niet reuze spannend of zelfs grappig vond. Nou, de eerste twee dagen misschien. Daarna gaat er wel degelijk een soort dreiging vanuit. Er waren dagen dat ik, mij verplaatsend door de stad, de indruk had dat er tientallen mensen - zowel mannen of vrouwen trouwens - met mij bezig waren. Ik leerde hun auto’s herkennen: het is die wagen die jouw taxi volgt en bij elk stoplicht de richtingaanwijzer aanzet alsof hij rechtsaf gaat maar dat toch niet doet - totdat hij wordt afgelost door een andere auto die precies hetzelfde doet. Ik leerde dat er voor de surveillance op de metro-lijn waaraan ik woonde kennelijk een eigen, vaste eenheid bestond. Ook op de spitsuren zag ik mij namelijk vaak omringd door dezelfde figuren: een ouder echtpaar, een arbeiderstype met proletarische pet, twee oudere dames met boodschappennetje. In een miljoenenstad, met hele lange metro-treinen, stonden ze te vaak aan mijn zijde om het helemaal toeval te laten zijn.
Moskou was in die tijd een zeer veilige stad, waar je zelfs in de Bijlmer-achtige mikrorajons midden in de nacht eigenlijk niet bezorgd hoefde te zijn. Maar toch voelt het merkwaardig aan om na bezoek aan vrienden in zo’n buitenwijk in je uppie op de stille straat te staan, hopend dat er een taxi voorbij komt, terwijl even verderop twee mannen in een auto met de lichten uit je gemelijk gadeslaan. Bezoek aan vrienden is trouwens een gecompliceerd concept, als je weet dat je een hele tros achter je aan hebt. Eén keer liep het ook uit de hand, toen ik in zo’n situatie na een halfuurtje eindelijk een taxi had gevonden. ‘U wordt gevolgd!’ zei de chauffeur na een tijdje, ‘wacht maar eens even’. Hij gaf krachtig gas en sloeg onverwacht een zijstraat in, om de organen af te schudden. Maar dat lukte niet, een halfuur lang - wel zaten er op een gegeven moment niet één, maar vijf auto’s achter ons aan.
Die taxichauffeur, denk ik, zal wel een provocateur geweest zijn. Misschien gold dat zelfs ook wel voor mijn medepassagier, een meisje dat me in de buitenwijk had meegenomen naar een joodse paas-viering, en die halverwege de rit, toen we een beetje in haar wijk waren, de auto uitvluchtte om naar huis te rennen. Je kon dat allemaal niet weten. Onzekerheid was, en is, niet het minste wapen van de organen. Het was ook mij volstrekt onduidelijk, waaraan ik al die aandacht en inzet van personeel eigenlijk te danken had. Was het allemaal omdat ik die ene keer Jansen en Jansens had doorgehad? Bij mijn weten hield ik mij niet bezig met iets wat ook maar in de verste verte als geheim of staatsgevaarlijk kon worden beschouwd. Vaag herinnerde ik mij dat ik kort daarvoor, op een verjaardagfeestje bij Russen thuis, aan tafel had gezeten met een oudere heer die nogal zenuwachtig had geleken over mijn aanwezigheid, en vragen over wie en wat hij was, uit de weg was gegaan. Heel veel Russen was het in verband met hun werk volstrekt verboden om met buitenlanders om te gaan. Misschien was dat het - ik zal het nooit weten.
Mijn jaren in Moskou hebben op mij grote invloed gehad - ik heb altijd gedacht dat ik in zekere zin bevoorrecht was als een van de weinigen in mijn generatie Nederlanders die weten hoe het aanvoelt om in een onvrij land, een dictatuur, een politiestaat te leven. En dan kon ik er nog uit als ik wilde, natuurlijk. Ik zou echter jokken dat die maand van schaduwen als zodanig erg veel indruk gemaakt heeft - het is allemaal echt gebeurd, maar in mijn brein toch vooral een leuk verhaal voor de borreltafel. Ik moest er alleen aan denken toen ik My life as a spy las, een enorm leuk boek van de Amerikaanse antropologe Katherine Verdery.  Tussen de jaren 1973 en 1988 heeft zij in het Roemenië van Ceausescu in totaal veertig maanden veldwerk verricht, voor studies over folklore, nationale cultuur, verhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen en wat dies meer zij. En je raadt het al: haar leven had een dimensie waarvan zij zich destijds niet bewust was.
In 2008 heeft Verdery haar dossier van de Securitate, de Roemeense ‘KGB’, mogen inzien: al die tijd heeft ze zich kunnen verheugen in de niet-aflatende belangstelling van deze dienst. Door de jaren hebben in totaal meer dan zeventig mensen uit haar omgeving informaties over haar verstrekt - soms met overtuiging, maar meestal nadat ze onder druk waren gezet. En dan zijn er nog de tientallen Roemeense ‘tsjekisten’ die zich met haar hebben bezig gehouden, en wier observaties, verslagen, beoordelingen, analyses, transcripties van afgeluisterde gesprekken en aanbevelingen aan hogerhand zich in het 2781 pagina’s omvattende dossier bevinden - samen met heimelijk gemaakte foto’s als die bovenaan dit stukje.
Omdat Verdery - je bent antropoloog of je bent het niet - van al haar gesprekken, dagen en bevindingen destijds nauwgezet dagboek heeft bijgehouden, kan ze haar belevenissen nu als het ware in een nieuwe dimensie reconstrueren. En niet alleen het anthropologische veldonderzoek, maar met name ook wat zij als haar meer informele contacten zag, haar nogal intensieve seksleven met mensen van beiderlei kunne bijvoorbeeld. My life as a spy is op zich ook weer een antropologische studie, met als rode draad dat de Securitate haar eigenlijk een tweede identiteit heeft gegeven. ‘Vera’ heet ze in dat dossier meestal. Al bijna meteen bij haar eerste bezoek aan Roemenië, als 25-jarige student, is zij door de dienst als Amerikaanse spion ingeschat - ten onrechte, schrijft ze - en al die jaren komt ze daar niet van los. Alleen voor wie ze spioneert, verandert nogal eens: de CIA, de Hongaarse diaspora etc. In al die jaren is ze, zonder het te weten, haar eigen dubbelganger.
Zou ik graag mijn KGB-dossier willen inzien? Heb ik daarin ook een deknaam? Was ik ook mijn eigen dubbelganger? Eigenlijk wil ik dat helemaal niet weten, denk ik. De Sovjet-burgers die ik kende in Moskou ben ik, op een enkeling na, uit het oog verloren - ze zijn geëmigreerd, of overleden. Het is voor mij helemaal niet van belang om te weten wie nu precies waar stond. Het land was, wat het was. Het was onder andere een politiestaat, waarin een geheime dienst alle terreinen des levens binnendrong. Ik heb dat altijd pervers gevonden, die schijnwereld van de politiestaat, waarin je maar beter niemand echt kunt vertrouwen.
Ik heb wel laatst, toen ik weer eens in Moskou was, zoals altijd met gemengde gevoelens, overwogen om een Sovjet-journalist op te zoeken met wie ik - overigens volstrekt openlijk - nogal intensief contact onderhield. Ook in de donkere jaren voor Gorbatsjov aan de macht kwam,  vermaande hij mij altijd: wacht maar af, alles gaat gauw veranderen. Misschien ten onrechte - hij ontpopte zich later als een liberale columnist voor het blad Argoementi i fakti, ben ik er altijd van uitgegaan dat hij wel een KGB’er zou zijn, al kan het natuurlijk ook een ander beschermend ‘dak’ zijn geweest waaronder hij dat soort dingen tegen een ‘burgerlijke’ correspondent kon zeggen. Maar helaas bleek Boris Toemanov net begin dit jaar overleden.
En in de documentatie over mijn liefdeleven tussen 1982 tot 1987 wil ik al helemaal niets inzien. Het is een heel merkwaardig idee dat er jarenlang wellicht mensen zijn geweest die dat allemaal hebben afgeluisterd, aan de telefoon en in mijn appartement - maar ik heb aan mijn herinneringen voldoende. Ik heb overigens niet écht de keus: het is in het geheel niet mogelijk om mijn KGB-dossier in te zien, want in tegenstelling tot de bloklanden in Oost-Europa is er geen commissie of iets dergelijks die zulke inzage faciliteert. Als mijn dossier bestaat, ligt het veilig opgeslagen in de archieven van de dienst die nu FSB heet.
Tussen mij en de KGB is het overigens helemaal goedgekomen. Nadat ik een maandje geschaduwd was, voltrok zich de ramp in Tsjernobyl - toen had ik het wekenlang te druk om nog verder op straat om mij heen te kijken. Daarna ging ik een week in Nederland op vakantie. Na terugkeer in Moskou lieten de organen nog één keer merken dat ze mij niet vergeten waren. Ik liep vanuit een metrostation naar een harde-valutasupermarkt - een wandeling van een kwartier en al die tijd reed er stapvoets een auto naast mij, met vier mannen die mij nadrukkelijk aankeken. Daarna heb ik nooit meer zoiets gemerkt. 
Wel van de KGB trouwens. In 1987 werd ik vanuit het niets benaderd door twee studenten, een jongen en een meisje, die mij op de thee uitnodigden in een flat die duidelijk niet echt bewoond werd. Ze namen me later mee naar twee semi-clandestiene punk-concerten - in die tijd wilde de KGB graag laten doorschemeren dat de Sovjet-Unie best een hip land kon zijn. 
Toen ik eind 1990 een maandje de toenmalige correspondent van mijn krant verving, waren de organen kennelijk nog steeds van mening dat ik een nuttige rol kon vervullen in een pr-operatie, om hun imago in het buitenland op te poetsen. Op die manier ben ik vermoedelijk een van de weinige Nederlanders die kan zeggen dat hij de Loebjanka, het KGB-hoofdkwartier, van binnen heeft gezien en er ook weer levend uit is gekomen. Doel van de rondleiding was om mij de werkkamer van Joeri Andropov te laten zien - voormalig KGB-chef en in 1982-1983 te vroeg gestorven partijleider. Mij interesseerden meer die binnenplaatsen en kelders van het gebouw waar zich vanaf het begin van de jaren twintig onzegbare drama’s hebben afgespeeld, maar daar ging de gids niet op in.
Kort daarna mocht ik in Riga, kort voordat de Sovjet-Unie uiteen spatte en ook Letland onafhankelijk werd, de KGB-commandant van deze deelrepubliek interviewen. Hij zetelde in een XIXde-eeuws gebouw - het was ondanks alles toch een vreemde ervaring om tegenover een KGB-generaal in uniform te zitten - het soort functionaris dat je normaal gesproken alleen op grote afstand waarnam bij parades en andere officiële gelegenheden. Van het interview kan ik me weinig herinneren - alleen dat het de al wat oudere generaal een goed idee leek om het gesprek luchtig te beginnen. “Weet u wel wat dit gebouw vroeger geweest is?”, vroeg hij. “Een bordeel”. We hebben beschaafd gelachen.
Katherine Verdery: My life as a spy. Investigations in a secret police file. Duke University Press, Durham/London 2018
Afbeelding boven: heimelijke opname van Katherine Verdery in een hotelkamer, uit haar dossier bij de Securitate.
Afbeeldingen onder: De Loebjanka in 1910 en nu. Het in 1898 gereed gekomen gebouw was aanvankelijk het kantoor van de verzekeringsmaatschappij Rossija. Begin jaren twintig werd het betrokken door de Tsjeka, de eerste geheime dienst van de Sovjet-Unie. Zijn huidige vorm kreeg het door verbouwingen in de jaren vijftig en tachtig. Op de laatste foto, vermoedelijk uit de jaren tachtig, is nog het standbeeld van Feliks Dzerzjinski, de eerste chef van de Tsjeka  te zien, dat ik 1991 is verwijderd. De FSB, opvolger van de KGB, is er nog steeds gevestigd. 
Tumblr media Tumblr media
1 note · View note
stefselfslagh · 3 years
Text
Boeddha achterna in Cambodja en Vietnam.
Dit stuk verscheen in De Morgen Magazine, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
In 2013 reisde Stef Selfslagh met zijn gezin twee maanden door Cambodja en Vietnam. Acht jaar later geniet hij nog altijd na van de zonsondergangen, de National Geographic-momenten en de stierenpenissoep.
November 2013, Kep, Cambodja. Op een sloom stuk strand kijken we naar een overgelukkige tiener. Hij maakt - met al zijn kleren aan - een paar salto's in het zeewater. Hij ziet ons, loopt naar ons toe en schreeuwt: "Are you happy in Cambodia?" "Yes, we are", antwoorden we, want liegen doen we niet en al helemaal niet in het buitenland. "Are you?" Hij giet een waterval van woorden over ons uit. Dat zijn naam Fong is. Dat hij negentien is en uit Battambang komt. Dat hij vandaag voor het eerst de zee ziet. Dat hij plots het gevoel heeft dat er méér mogelijk is in zijn leven. Dat hij blij is dat hij zijn hoteljob heeft opgegeven om verder te studeren voor ingenieur. Dat hij ervan droomt om in Japan te gaan werken. Dat de zee hem nieuwe hoop heeft gegeven. En dat we hem nu moeten excuseren, maar dat hij dringend nog wat in het water moet gaan flikflakken. We kijken hem na en wensen hem in gedachten een R&D-job bij Sony en een dakappartement in Shibuya toe.
We, dat zijn ikzelf, mijn vrouw Greet en onze vijfjarige zoon Camu. We zijn al vier weken een als sabbatical vermomde reis door Cambodja aan het maken en begrijpen stilaan wat 'in het nu leven' betekent: een staat van onthechting bereiken waarin tijd een onnozel detail wordt. Na een maand onder de Cambodiaanse zon gefietst, gestapt, gezwommen, gelachen, geknuffeld en gedommeld te hebben, hebben we ons prakkiserende brein ingeruild voor een mindfull exemplaar. Chronologische categorieën zoals gisteren en morgen ontbinden waar we bij staan. 'Wij vergeten de dagen en de dagen vergeten ons', schrijf ik in een berichtje aan het thuisfront. De weg naar Boeddha is nog lang, maar we hebben toch al de juiste afslag genomen.
"Gaan jullie met een kleuter twee maanden door Zuidoost-Azië trekken?", hadden kennissen zich voor ons vertrek ongelovig afgevraagd. Lees: "Zijn jullie nu helemáál op jullie sabbaticcalhoofd gevallen? Camu gaat knokkelkoorts, difterie en malaria krijgen. En tussendoor gaan jullie hem van 's morgens tot 's avonds moeten entertainen. Jullie gaan niet uitgerust, maar uitgeput terugkeren." 
Maar reizen met een vijfjarige snotaap was - wat had u gedacht? - geweldig. Natuurlijk waren er dingen die we met Camu niét konden doen. De girlie bars in Sihanoukville checken, bijvoorbeeld. Ons in een klooster terugtrekken voor een zesdaagse meditatiesessie. Of op het strand meer dan vijf pagina's van een boek lezen. Maar dat werd allemaal ruimschoots gecompenseerd door andere dingen. National Geographic-momenten die we in gezinsverband beleefden. De wetenschap dat we onze kleine man een stukje van de wereld cadeau deden. Onze kleine man die ons in ruil mooie uitspraken cadeau deed. ("Ik heb tranen van de blijheid", zei hij op een avond.) De wereld lag aan onze voeten en omgekeerd. 
Over Cambodja schreven we in ons logboek: 'Wat een prachtig, verdrietig land.' We hadden de grootsheid van Angkor Wat gezien. De zelfs door zes miljoen landmijnen niet aan flarden gereten schoonheid van het Cambodiaanse platteland. De formidabele chaos van Phnom Penh. Maar we hadden ook door de killing fields van Choueng Ek gewandeld, waar tijdens het Rode Khmer-regime twintigduizend Cambodianen vermoord zijn. We waren ook stil geworden in Tuol Sleng, het voormalige martelkamp van Pol Pot. Het Rode Khmer-tijdperk en de daarop volgende burgeroorlog hebben er in Cambodja furieus ingehakt. Iedereen heeft geliefden verloren, iedereen is armer geworden. Als de Cambodianen glimlachen - en dat doen ze met de regelmaat van een verdienstelijk nagemaakte Rolex - zie je in hun ogen nog altijd restjes hartzeer. 
In Battambang raakten we in gesprek met Khing, een tuktukchauffeur die tussen zijn achtste en zijn vijftiende als kindsoldaat tegen de Rode Khmer had gevochten. In een poging om zich van zijn kindertrauma's los te weken, had hij als adolescent tien jaar in een klooster geleefd. Hij leerde in die tijd veel over God, maar nog meer over zichzelf: "Being a monk is not about praying to the Gods. It's about practising how to live". Zijn levensdoel: professor aan de universiteit worden. Het is niet omdat de Cambodianen niet in Amerika wonen dat hun dromen miniaturen moeten zijn.
November werd afgelost door december, Cambodja door Vietnam. En daar konden we het echt niet laten. Het was zeven uur 's ochtends. We stonden voor een hotelraam dat ons een majestueus uitzicht op Hanoi bood. We voelden ons uitgelaten omdat we op het punt stonden een nieuwe stad te inflitreren. En dus riepen we - jawel -: "Gooooooood morning, Vietnaaaaaam!" 
Ter verdediging: sommige dingen moet je gewoon doen. Ook al weet je dat honderdduizenden mensen je zijn voorgegaan. Je gaat ook niet naar Los Angeles zonder je tien seconden aan de Hollywoodletters te vergapen. Je weet dat het belachelijk is, maar je weet ook dat het nog belachelijker is om het krampachtig niét te doen.
In Vietnam werden onze hoofden overigens wel vaker bezocht door stukjes populaire Amerikaanse cultuur. Toen we na een dag stevig doorbanjeren in Saigon - een beetje Zuid-Vietnamees zegt nog altijd Saigon in plaats van Ho Chi Minh City - de ondergaande zon gingen uitwuiven op het dak van ons hotel, fluisterde mijn geheugen mij de lyrics in van Goodnight Saigon, het prachtige nummer van Billy Joel over de Vietnam-oorlog. Voor diegenen onder jullie die de jaren tachtig om begrijpelijke redenen (schoudervullingen, Kajagoogoo, de Bende van Nijvel) hebben verdrongen, deze kleine reminder: 'We met as soulmates on Parris Island / We left as inmates from an asylum / We came in spastic, like tameless horses / We left in plastic, as numbered corpses.'
Ik ga niet beweren dat je in Vietnam geweest moet zijn om Goodnight Saigon te begrijpen, maar geloof me: het hélpt. Je kan er de oorlog in je verbeelding gewoon re-enacten.
In een dorp vlakbij Hoi An voeren we met een bootje door de moerassen waar Vietnamese soldaten verrassingsaanvallen uitvoerden op Amerikaanse GI's. In Saigon aten we noedelsoep in Pho Binh, een onooglijk noedelrestaurant dat dienst deed als het geheime hoofdkwartier van de Viet Cong. In het Reunification Palace liepen we in de kamer waarin Henry Kissinger met Le Duc Tho de scenario's voor een mogelijke vredesovereenkomst besprak. En in de Saigon Saigon Bar van hotel Caravelle, tijdens de oorlog de uitvalsbasis van de buitenlandse persbureaus, konden we ons al na één pint prima voorstellen wat twintig pinten moeten doen met een oorlogsjournalist die ver van huis is.
Al reizend kregen we de indruk dat de sinds 1976 herenigde Noord- en Zuid-Vietnamezen opnieuw prima met elkaar kunnen opschieten. Maar toen we voor die hypothese bevestiging zochten bij Dang, een 28-jarige man uit Hanoi, zei hij: "Uniting two parts of a nation is easier than uniting the hearts of people." De Duitsers weten wat hij bedoelt.
Viel er in Vietnam ook wat te lachen, vraagt u zich nagelbijtend af? Jazeker. In The Ninh Binh Legend, een eenzaam hotel temidden van verlaten, naar een nieuwe toekomst hunkerende rijstvelden, vonden we het neologisme 'onslikbaar' uit. We hadden net de lokale soep geproefd en die was al na één nanoseconde opnieuw in ons bord beland. Ons verdict: deze soep is onslikbaar. En voor alle duidelijkheid: dat is géén synoniem van oneetbaar. Oneetbaar wil zeggen dat je het voedsel met enige moeite via keelgat en slokdarm naar je maag hebt getransporteerd, maar dat je het niet lekker vindt. Onslikbaar wil zeggen dat het dermate weerzinwekkend is dat de smaakpapillen in je mond alarmfase vijf afkondigen en allemaal tegelijk zeggen: tot hier en niet verder.
Enkele Vietnamhoogtepunten, gerieflijk samengevat: 1. Hand in hand over een spoorweg wandelen die schaamteloos een verzameling rijhuizen doorkruist. 2. In een rickshaw over de Long Bien-brug van Gustave Eiffel rijden. 3. Je Bill Gates wanen telkens een geldautomaat een paar miljoen Vietnamese Dong uitspuwt (1 miljoen Dong = 36 euro).
Twee dagen voor Kerstmis - de tijd vloog ondertussen sneller dan een Aziatische steenarend - speelden we met Camu een laatste keer in het zwembad van het Grand Hotel Saigon. Bij een temperatuur van 32 graden dansten we op Merry Christmas Everyone van Shakin' Stevens. Twee maanden eerder wisten we nog niet dat dit ging gebeuren. Maar we wisten al wel dat we precies voor dit soort momenten deze reis gingen maken.
De balans van onze trip? We bezochten 2 landen, 3 wereldsteden, 6 dorpen, 1 jungle en 2 eilanden. We zwommen in 2 zeeën, 1 rivier, 2 watervallen en 7 zwembaden. We vingen 5 vissen: 3 saaie, 1 kleurrijke en 1 sidderaalachtige. Camu leerde 6 nieuwe dingen: snorkelen, inktvis eten, in Khmer-letters 'dankjewel' schrijven, biljarten, bidden (zij het gibberend en tot een niet nader genoemde God) en foutloos 'A man ain't no man when a man ain't got no horse man' zeggen. 
We sliepen 2 nachten op een houten plank. We overwogen 1 keer om stierenpenis-soep te eten (op de foto op de menukaart zag het eruit als spekkoek in artisjokmousse). We fotografeerden 1 standbeeld van een krab. We speelden op 6 verschillende hotelbedden scènes uit Kung Fu Panda na. We verzonnen 3 verhalen-voor-het-slapengaan: 'Het Dribbelwonder Van Hanoi', 'De Saigonvogel' en 'Het Ongelukkige Cijfer Twee'. 
We zagen 1 Cambodiaan met vier duimen en 2 Vietnamezen zonder ogen. Ik werd door 6 masseuses onder handen genomen, waarvan er 2 mij galant een happy ending voorstelden. Greet droeg op een markt in Phnom Penh 1 zwarte pruik en verbood mij 39 keer om de foto's daarvan openbaar te maken. En we namen 1 prachtige, splinternieuwe definitie van reizen mee naar huis: 'Travelling is not about collecting memories. It's about practising how to live.' (Met dank aan Khing, vandaag waarschijnlijk professor aan een Cambodiaanse universiteit.)
1 note · View note
balderenheleen · 5 years
Text
Ushuaia - el Fin del Mundo!
Ushuaia, de zuidelijkste nederzetting die zichzelf stad mag noemen, was het fictief einddoel van onze reis. Bij het vertrek in Lima leek dit nog een droom. Allerhande wazige, misplaatste waanbeelden die zonder morren samensmelten tot een concreet verhaal waar je steevast in gelooft. Tijdens de 2-daagse bustocht vanuit El Chaltén wordt die droom meer en meer werkelijkheid. Patagonische steppe wijdzichten worden opgesmukt met de locale guanaco's en schaapies. Dankzij medewerking van de bus en zijn maatschappij kunnen we daar 7 uur langer dan verwacht van genieten in legaal niemandsland (versnelling van de bus zat vast in 5e en iedereen had al een 'uit Chile'-stempel maar nog geen 'in Argentinië'-stempel, want dat hokje bevindt zich 5 km verder).
Tumblr media
Het einde van de wereld is bevolkt door vogels die lijken op pinguïns, zeehonden en effectief 2 soorten pinguïns. Met een catamaran nader je tot dichtbij die donzigaards. Hun waggelen laat een glimlach verschijnen op ieders gezicht.
Tumblr media
De weersvoorspelling voor elke dag is op de tonen van de heer Vivaldi: de 4 seizoenen. Daarom ongeacht het weerplaatje buiten, trekken we vaak onze wandelschoenen aan en steken we onze duimen uit op zoek naar een lift naar de start van de wandelingen.
Tumblr media
Wanneer een 8-jaar dienende militair nog nooit gehoord heeft van de wandeling die je wilt doen, dan sluipt de twijfel binnen. Maar wanneer het pad dan voor ons alleen kronkelt (geen menselijk zieltje te bespeuren), zie je terug de droombeelden van enkele maanden eerder helder voor je. Eerlijk, we waren na een blootvoetse oversteek van de rivier en een machete-achtige zoektocht naar het pad wel het noorden kwijt - tadoem tschjj.
Tumblr media
De hemel daalt neer in Ushuaia in de plaats genaamd Ramos Generales. Dames en heren, deze lokale bakker/brasserie presenteert échte appelflappen en chocoladekoeken. Some say... dat de droom werkelijkheid wordt.
Tumblr media Tumblr media
Na wandelen en een nacht kamperen in het Parque Nacional Tierra del Fuego, zeggen we vaarwel en duimen we tot in Tolhuin voor 2 nachtjes uitrusten op hotel. Hoeraa, echte handdoeken! And on that bomshell eindigen we de trip naar het zuiden. Nu enkel nog terug naar boven...
Tumblr media Tumblr media
Ciao ciao!
Tumblr media Tumblr media
0 notes
larszwaan · 7 years
Text
Gade slaat zij hen. Onraad ruiken ze niet, nietsvermoedend zijn ze.
Rusteloos, aarzelend, verplaatst Flo zich. Het is weids. Ze voelt de zon op haar huid branden, proeft de vrijheid. De onwetenden onder haar moeten dat haast wel herkennen. Nog altijd maken ze geen aanstalten te vertrekken, maar Flo’s houding begint oncomfortabel te worden. Ironisch genoeg biedt haar plekje boven in de boom een onwijs uitzicht. Haar situatie zou daar wel wat van kunnen gebruiken. Desondanks houdt ze moed, en tuurt nog maar eens naar de zon, die al begint te zakken.
Het kraakt, geeft wat mee, maar het houdt. Met haar voeten zoekt ze de volgende tak. Het is lastig in het donker. ‘Je kan dit, kom aan!’, fluistert ze. Ze zet af, springt, en landt. Ze rolt door, door het lange vochtige gras. Langzaam krabbelt ze op. Het is helder en begint al wat af te koelen. Ondanks dat plakt haar shirt van het zweet. Naar beneden klimmen vind ze vreselijk. Omhoog is makkelijker, hoewel dat deels te wijten is aan het feit dat ze altijd buiten zinnen is als ze hier aankomt. Het is haar plekje om na te denken, tot rust te komen.
'Mama’ staat er op het scherm. Ze drukt haar weg. Ze zou al thuis moeten zijn. De bus is bijna leeg; er zit nog maar één andere pasagier in. Hij staart uit het raam. Ze volgt zijn voorbeeld, en tuurt richting de lichtjes in de verte. De volgende halte is de hare. Ze drukt het stopknopje in. Vroeger werd ze daar altijd vrolijk van. “Mag ik al klikken, mama?”, vroeg ze dan. Met elke centimeter die een kind groeit, lijkt er een simpel gelukje minder waard te worden. Bejaarden, eenmaal begonnen met krimpen, krijgen er weer kleine pleziertjes bij. “Waar ben je? Gaat alles goed?” - mama. Ze sms’t terug. Alles gaat. Ben onderweg. De bus remt, en de deuren schuiven open. Een koel briesje verwelkomt haar.
“Vergeet niet je wekker te zetten, Flo!”. Nadat ze de laatste traptreden op is gestommeld, gaat Flo de badkamer binnen en doet de deur achter zich op slot. Ze doet haar shirt uit en gooit hem in de wasmand. Zittend op de rand van het bad poetst ze haar tanden. Op haar spijkerbroek zitten vlekken, vandaag veroorzaakt. Ze trekt hem uit en gaat voor de spiegel staan. Krassen, zo lang als haar handpalmen, op haar onderarmen. Haar kniëen zijn rood en geschaafd. Die plekken gaan tenminste weer weg, denkt ze.
Haar voetstappen galmen door het trappenhuis. Ze loopt de zware eikenhouten deur door en bevindt zich plots in een ruimte waar de tijd geen vat op lijkt te hebben. Het is halfdonker. Ze dwaalt wat door de gangpaden. De ruggen van de boeken staan strak tegen elkaar aan. De kasten reiken tot aan het hoge plafond. Flo streelt met haar vingers langs de boeken en laat haar ogen over de titels glijden. “Zoek je iets bijzonders?”, klinkt er plotseling van achter haar. “Ik weet de weg hier aardig, dus als je hulp nodig hebt?” Het is een jongen, ouder dan zijzelf. Een jaar of 20. Hij leunt nonchalant tegen de zware kast, terwijl hij naar haar kijkt. “Ik weet het niet, ” antwoord Flo, “ik geloof niet dat ik op zoek ben naar een specifiek boek. Ik houd ervan wat rond te dwalen. Iedere keer dat ik hier kom, word ik bevangen door het besef dat ieder boek een stukje mens beschrijft, een stukje van degene die het schreef”. “Zo heb ik er eigenlijk nog nooit naar gekeken, maar ik denk dat je gelijk hebt.” De jongen loopt weg, duikt een ander gangpad in en zoekt. Flo blijft staan, en kijkt toe. Ze wacht tot hij gevonden heeft wat hij zocht en weer deze kant op komt. “Boeken vertellen niet alleen een verhaal over hun schrijver. Deze vertelt over mij, onbedoeld.” Hij reikt het aan en zij pakt het. Een titel ontbreekt. Een harde, dofgroene kaft houdt de honderden dunne bladzijden bij elkaar. “Neem het maar mee. Lees het, als je wilt.” De jongen loopt, Flo in verwarring achterlatend, weg. Pas als de echo van zijn voetstappen is weggestorven komt ze in beweging. Ze loopt het brede gangpad in het midden van de bibliotheek af, tot ze zich in de leesruimte bevindt. Er staan wat oude bureau’s en een aantal comfortabele leunstoelen. Dankzij het licht dat door de hoge ramen naar binnen valt, kan ze hier eindelijk de eerste pagina van het boek lezen. 'Opgewekt, doch alleen. Wat behoort, dat wordt vergeten. Het heeft zich van alles afgekeerd, als kluizenaar groeit het.’ Ze sloeg het dicht en stopte het in haar rugzak. Vlug haastte ze zich richting uitgang, zonder op of om te kijken.
De jongen blijft door haar hoofd spoken. Terwijl ze de zon op haar gezicht voelt branden, probeert ze hem van zich af te zetten. Onbereikbaar, verdwenen. Het enige bewijs van zijn aparte tussenkomst is het boek, dat ze zal lezen. Al is het maar uit nieuwsgierigheid.
De deur van de schuur klemt. Ze rukt hem open, heeft geen geduld. Flo sleurt haar fiets naar buiten en smijt de deur achter zich dicht. Terwijl ze haar tas over haar schouder slingert, rijdt ze de steeg uit en raast ze vervolgens het fietspad op. Een man springt gauw opzij. Hij besluit haar niks na te roepen. Of dat uit netheid of gebrek aan interesse gebeurt, is niet duidelijk. Flo laat ook het rode stoplicht voor wat het is en voorspoedig vervolgt ze haar weg. Er wacht haar les op school, maar er wordt niet op haar gewacht. Haast is geboden. Ze komt op tijd aan in het lokaal, maar is wel vermoeid. De lessen lijken aan haar voorbij te gaan, haar hoofd is er niet bij.
Die middag komt ze hen weer tegen. Druk converserend wandelen ze, geen oog hebbend voor de wereld om hen heen. Flo volgt ze een tijdje, maar ze spreekt hen niet aan. Wanneer ze een winkel binnengaan, haakt ze af en loopt door. Ze is bang dat ze haar de vorige keer hebben opgemerkt. Een bankje nabij de fontijn trekt haar aandacht, om wat uit te rusten stopt ze even. De appel in haar tas is nog verassend koud, zodat er een rilling door haar heen gaat wanneer ze er een hap in zet. Het houdt haar aandacht even vast, waardoor ze verrast is als de vrouwelijke helft van de tweeling naast haar komt zitten. “Je kunt beter jezelf echt een doel stellen, iets om op te letten. Dat maak het geloofwaardiger. Je bent tamelijk opvallend, weet je dat?” Flo kijkt haar beschaamd aan en stamelt wat. “Oh, sorry. Ik dacht dat jullie het niet zouden merken, maar blijkbaar werkt het toch niet zoals verwacht.” “Wat wil je van ons? Als je iets nodig hebt of wilt praten, kun je het gerust zeggen. We bijten niet. Of gaat het om maar één van ons?” Flo twijfelt wat ze moet zeggen. Zal ze vertellen waar ze mee zit? Nee! Natuurlijk niet, denkt ze bij zichzelf. “Charles en jij zijn allebei reuze interessant. Ik was gewoon nieuwsgierig, maar ik zal jullie met rust laten. Nogmaals excuses. Fijne dag nog!” Haastig sprong ze op en beende naar de bushalte. Het was een minuut of twee lopen, maar de eerstvolgende ging pas over een kwartier. Ze liep door en wachtte. Niet op haar gemak keek ze rusteloos om zich heen, naar de kerktoren en de oude stenen huizen, naar voorbijrijdende auto’s en naar een knappe jongeman aan de overkant. “Flo! Tref ik jouw hier, wat toevallig. De bus duurt nog wel even, heb je een lift nodig?” Charles sprong met een gulle lach op zijn gezicht op haar af. Het was die innemende lach waar ze, toen ze hem ontmoette ook al, geen nee tegen kon zeggen. Dat was twee jaar geleden, tijdens een storm. De tweeling en zij waren op dezelfde plek gaan schuilen, in een verlaten cafe. Ze waren aan de praat geraakt en sindsdien heeft Flo niemand zo in vertrouwen genomen als zij. “Graag, Charles. Als het geen moeite is.” “Absoluut niet joh, we moeten alleen nog even Julie ophalen, ze was opeens weg, riep me nog na dat ze een vriendin langs zag lopen!” Flo lachte terwijl ze het portier van Charles’ cabrio opentrok. Hij had hem ooit een gekregen van een oom, die niet meer kon rijden vanwege een ongeluk. Zomers was het ding heerlijk, maar ’s winters leverde het alleen maar veel sleutelwerk op, zonder er in te kunnen rijden. Als het weer het toeliet, maakten ze vaak ritjes. Dat waren altijd heerlijke dagen.
Hij probeerde nog haar aandacht te trekken, zette een sprintje in. Ze leek van de wereld, zag hem totaal niet staan. Marcus besefte zich dat ze haar naam niet eens wist. In een opwelling had hij haar aangesproken, nadien heeft hij haar nog niet uit zijn hoofd kunnen zetten. De auto verdween om de hoek, en daarmee zijn hoop op een ontmoeting. Teleurgesteld keert hij huiswaarts. Het boek zou haar niet veel helpen, wist hij.
De banden piepten toen Charles achter haar wegreed. Ze liep het paadje af en duwde de deur van haar huis open. Zonder gedag te zeggen stommelde ze naar boven, gooide haar tas in een hoek en begon op haar bed te lezen. De zinnen waren lang en lastig te begrijpen. Al snel lag ze op haar rug naar het plafond te staren. In haar hoofd wuifde zijn lange lok nog steeds voor zijn ogen.
Flo was het voorval van maanden geleden eigenlijk al vergeten. Ze dwaalde wat rond, toevallig viel het haar op. Het boek, zíjn boek, stond daar. Er stak een briefje uit. Na een week had ze het teruggebracht, met de bedoeling het incident te vergeten. Dat was, met moeite, gelukt. Nu kwam het ineens weer boven. Met zweet op haar handen pakte ze het briefje, en las. Vervolgens stopte ze het diep in haar jaszak, en snelde ze naar buiten.
Het gekraak van de boom klonk vertrouwd. Er was niets te zien, maar Flo verbeeldde het zich graag. Weldra zou ze weer naar beneden klimmen, tot rust gekomen, zonder waanbeelden.
“Tot een weerzien komt het waarschijnlijk niet meer. Je hebt dit willen lezen, en zo is het gegaan. Opleveren deed het niets, maar hopelijk ben je even opgeleefd. Beeld je eens in, een beeld zonder schijn, van kraken en aanschouwen. Van werkelijkheid, een beeld waarin jij volstaat. Een is genoeg. Het einde zul je niet gelezen hebben. - Marcus”
2 notes · View notes
bluecurtainsindia · 7 years
Text
Varanasi, de stad van het leven en de dood. De haven aan de Ganges die lord Krishna uitkoos. Ik ontmoet twee koreaanse meisjes waar ik me samen mee naar het hostel wurmel. De tuktuk zet ons af op de grote baan: nog 2 km stappen en jullie zijn er madam! We trekken de steegjes in. Aapjes slingeren aan de elektriciteitsdraden, mannen besmeurd met as spreken ons aan. Na het vinden van het hostel beslis ik te gaan wandelen. Meerdere keren word ik aangesproken voor geld. Tot een gypsie vrouw met een baby op de arm voor melk vraagt. Maar daar blijft het niet bij. De vrouw staat terug de straat op. Verschillende keren kom ik haar terug tegen. Melk voor de baby. Een vergiftigd geschenk. De vrouw blijft afhankelijk. Ik denk na over de toekomst van de baby. Een jongeman probeert me uit te leggen hoe ik naar de grote baan geraak. Hij vertelt me dat ik durf, zonder gps te reizen alleen. Het voelt zalig, maar ook eng. Vooral vrij. Ik heb nog nooit met zoveel mensen gesproken. Zoveel verhalen gehoord. Zoveel los gelaten. Ik vraag een riksha me naar de tempel te brengen. Voor ons gaat een brommer onderuit, we kunnen het net ontwijken. Het indisch verkeer is een systeem op zich. Je gaat er compleet voor of blijft weg van de baan. Ik slenter rond in de tempel en lees wat. Er komt een vrouw naar me toe. Ze stelt zich voor en vraagt wat ik doe. Ik vertel dat ik kunst studeer en ze vraagt mijn topic. Wanneer ik vergankelijkheid, dood en het leven vermeld valt ze uit de lucht: zij is een graphic designer en heeft een gallerij en project waar ze mensen de geschiedenis en achtergrond van Varanasi laat vastleggen via kunst. Dat dit allen draait rond de cirkel van het leven, en de dood. Ze vertelt me over de geschiedenis van Varanasi en neemt me mee naar haar gallerij. Een klein kamertje, vol werkjes. Ze vertelt me dat we in de tempel waren van de God van de mirakels. En dat hij het weer voor mekaar had gekregen om onze ontmoeting te laten plaatsvinden.
1 note · View note
gekruidengeroerd · 5 years
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Sippie Watervallen.
Sippie watervallen bij Mount Elgon verdwijnen in de verte. In de shared taxi zit ik bij Melle op schoot. Voor me houdt iemand een kip in bedwang en op de achterbank vier moeders in felgekleurde jurken met kids op schoot. Bekend zweet vermengt zich met nieuwe geuren. De taxiconducteur hangt de hele afdaling uit het raam. Zijn zwaaiende arm lijkt aan te geven dat er voldoende ruimte is voor meer passagiers. Iedereen raadt ons de short cut naar Bukedea richting het Kyocameer af. Ze weten echter niet dat ze dit tegen twee "Vlasbloemen" zeggen. De eerste tien kilometer wandelen we langs een eindeloos doorlopende rode weg. Voortdurend worden we vergezeld. Iedereen moet "toevallig" dezelfde kant op. Zwaaiend,in opperste verbazing en handen schuddend. Klein jongetje in een oversized t-shirt jaagt twee ossen over de greppel om ze in het veld hierachter verder te laten grazen. Boda's met achterop matrassen, trossen bananen, takkenbossen, suikerriet en passagiers als lading komen voorbij. Iemand met een kerstmuts op zijn hoofd haalt ons in op een fiets met een half zadel en pedalen waarvan alleen de stangetjes nog over zijn. 
Af en toe passeert een te vol afgeladen vrachtauto ons in een grote stofwolk achter latend. Knijpen onze ogen tot spleetjes en lopen door. De vijfde vrachtauto nokvol met stenen stopt. Via een smal trappetje klimmen we naar boven en staan dan hoog boven de weg op de stenen. Geen zee reling te bekennen. Aan een smalle stang kunnen we ons vasthouden. Zet mijn voeten een beetje uit elkaar om extra stevig op de stenen te staan en daarmee de kuilen in de weg beter op te kunnen vangen. Blij dat ik in ieder geval nog in het midden tussen Hans en Melle sta. "Vind je het nog steeds leuk moeders?" hoor ik achter me. Mijn knokkels zien wit zo stevig houdt ik het randje vast. Terwijl Melle en Hans naar iedereen zwaaien die we passeren zwaai ik maar even naar niemand. In een dorpje zonder naam worden we afgezet. Drinken een soda en bestellen chiapatties bij een vrouw met een bugs bunny t-shirt, terwijl tientallen kinderen met te dikke buikjes ons ongegeneerd aanstaren. Klavertje vier van een oud kaartspel ligt op de grond in het stof. Verder op weg naar Kumi wat voor de mensen hier het eind van de wereld is. Boer Ben stapt van zijn fiets en wandelt mee. Hagedissen kijken ons aan vanaf hoger gelegen greppeltjes. Grote zwart-witte vlinders vliegen om ons heen. Drakenboom tekent scherp af tegen de bewolkte lucht. In een poel met bruingrijs water zwemmen kinderen. Twee mannen staan er tot hun middel in en wassen hun Boda Boda. De oranje zitting weerspiegelt kleurig in het water. Ossen met grote hoorns scharrelen langs de oever en gevangen visjes worden op een stok geprikt. Vanachter de papyrus houden nog vier nieuwsgierige koppies ons in de gaten. De burgemeester van het volgende dorp zonder naam komt op een Boda voorbij. Zijn dochter zit met een koffer achterop alsof ze zojuist van het hoofdstation is opgehaald. Hij belooft ons te zullen ontvangen hoewel ze geen slaap accommodatie hebben. Zijn dorp is een spelletjesdorp. Rondom een enorm bord wordt mens erger je niet gespeeld. Er wordt gedamd met flessen dopjes en we horen de balletjes rollen van het Afrikaanse schaak. Als Melle een spelletje schaak mee gaat spelen is de schaduw van de boom bijna te klein om alle nieuwsgierige toeschouwers die komen aanrennen te kunnen herbergen. Omdat we nergens in het dorp kunnen slapen en de zon al wat lager aan de hemel staat gaan we achter op twee boda's richting Kumi. Mijn hoofd is warm, haren plakken op mijn hoofd en het zweet loopt over mijn rug. Achter op de boda is het lekker fris. Behendig stuurt de rijder om de kuilen heen. Twee ossen trekken enorme samengebonden takkenbossen voort en een witte valk bidt in de lucht. Overal de geur van houtskoolvuurtjes langs de wegen. steeds groter worden de bomen en veel vogels. Passeren talloze hutjes en komen na een uur uit op de grote weg naar Kumi. De bodarijder zet ons bij een accommodatie langs een oude spoorrails af en met een lauw biertje in de laatste zon besluiten we dat het genoeg is voor vandaag. .
0 notes
ostleonie · 4 years
Text
What the body does not remember
Nu we allemaal in ons kot moeten blijven, moeten we op zoek gaan naar alternatieven om toch aan onze culturele trekken te komen. Gelukkig plaatste de site genaamd Podium aan huis heel wat toneel-en dansvoorstellingen online ter beschikking.
Toen ik een kijkje ging nemen, viel mijn oog direct op de dansvoorstelling genaamd What the body does not remember. Het is het debuut van Wim Vandekeybus en Ultima Vez. De première van dit stuk vond plaats op 12 juni 1987 en sloeg de toenmalige danswereld met verstomming. Vandekeybeus en zijn componisten (Thierry de Mey en Peter Vermeersch) kregen voor deze ‘brutale confrontatie van dans en muziek’ de gekende Bessle Award in New York.
Zo een 25 jaar later, in 2013, ging deze voorstelling opnieuw op tournee over heel de wereld, weliswaar met een nieuwe cast. De eerste choreografie van Wim Vandekeybus balanceert op de messcherpe grens van aftrekken en aanstoten. De ene keer naar voren gebracht door de confrontatie tussen twee dansers, dan tussen twee groepen, dan tussen dansers en muziek en ook tussen dansers en een dwingend lijnenspel.
Eenmaal dat de voorstelling startte, wist ik niet goed wat er ging gebeuren. Er hing nogal een mysterieuze sfeer in de lucht door onder andere de speciale belichting. Maar ook doordat de dansers ineens het podium opkwamen en op een mystieke manier begonnen rond te wandelen, werd mijn nieuwsgierigheid meteen aangewakkerd. Tot het moment dat plots, helemaal achteraan het podium, een vrouw verscheen achter een soort van tafel waarin verlichting zat. Zij begon met behulp van haar handen een soort van geluiden te maken die al snel een aparte vorm van muziek werden. Tegelijk bewogen de lichamen van de twee dansers mee. Ik stond versteld van hoe synchroon de dansers en de muziek waren. Meteen kwam het thema ‘aantrekken en afstoten’ al mooi naar voren. Het leek alsof de lichamen van de dansers door de muziek naar elkaar toe gezogen werden en tegelijk deed de muziek ze ook van elkaar afstoten. Indrukwekkend gewoon. Dit was voor mij dan ook meteen het imposantste stuk van de hele voorstelling. En dat was nog maar het begin.
Tumblr media
Daarnaast waren de dansers ook als groep te zien. Dit waren soms nogal heftige en chaotische stukken. Zo is er een deel dat begon met een groep dansers die rustig hun ding aan het doen waren, toen er plots nog een andere groep bijkwam, een groep die weliswaar actiever was. Hierdoor werd het heel druk op het podium. Ik kwam letterlijk ogen te kort. Als ik naar de dansers links op het podium keek, miste ik een heel deel van de dansers rechts op het podium bij wie op hetzelfde ogenblik ook heel wat dingen gebeurden. Ze maakten tijdens hun dans gebruik van een soort van bakstenen die heen en weer werden geslingerd. De ene danser trok dan de andere danser weg om zogezegd een ongeluk te vermijden. Dit verwees ook weer naar een thema van het stuk, namelijk het instinct. Er was dus veel beweging en dynamiek aan de gang waardoor het chaotisch werd. Wat niet bepaald iets negatief is, want chaos is nu eenmaal iets dat zich in het leven wel eens voordoet. Die choas zorgde tegelijkertijd ook voor een soort van eenheid, wat een zekere mooiheid gaf aan het stuk.
Tumblr media
Nog een opvallende scène, was die waarin drie vrouwen onderworpen werden aan de intieme fouillering die gedaan werd door mannen. De manier waarop deze vrouwen met krachtige en boze bewegingen reageerden op de mannen, verwees dan weer naar het afstoten en aantrekken. Dit alles zorgde ook weer voor een mooie eenheid.
Tumblr media
Kortom: je kan deze dansvoorstelling beschrijven als een spektakel zonder tekst of een gechoreografeerde catastrofe. En hoewel het soms een chaos was, vormden de dansers, de muziek, de belichting en de weinige atributen die ze gebruikten, toch een mooi geheel. Naar mijn mening is dit zeker een aanrader voor degenen die niets weten te doen tijdens deze lockdown!
0 notes
riedeltjespdf-blog · 4 years
Text
#3
zou het niet fijn zijn om over straat te wandelen zonder sprintjes te trekken in je eigen hoofd
0 notes