Tumgik
#favoriete literaire vrienden
twafordizzy · 1 year
Text
Lees een boek tegen eenzaamheid
bron beeld: duic.nl Met een kamer vol boeken hoef je je nooit eenzaam te voelen, of zelfs alleen met het boek dat je mee zou nemen naar een onbewoond eiland – en iedereen heeft zijn favoriete literaire vrienden. Maar er zijn onvermijdelijk wel eens momenten van literaire schaarste, waarin je misschien geen enkel boek tot je beschikking hebt, en voor die tijden moet je zorgen dat je je hoofd…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
peterpijls1965 · 9 days
Text
Tumblr media
Een herberg in Firenze
De foto laat de jeugdherberg in Florence zien waar ik een week logeerde tijdens mijn eerste vakantie in Italië. Ik sliep in een zaal met stapelbedden. De meeste andere gasten waren jonge Italianen die geen Engels spraken.
Op mijn beurt beheerste ik het Italiaans niet. Wel begreep ik de baas van de jeugdherberg. Hij kwam me iedere ochtend met handen en voeten vragen hoeveel nachten ik nog bleef. Zijn herberg was populair en mudvol. Dat lag behalve aan de schoonheid van zijn logement dat ik fotografeerde vermoedelijk aan het tarief. Hoogstens 15 euro per nacht in Italiaanse Lire, destijds de Italiaanse munteenheid.
Ik ging met de trein. Buiten Nederland decennia mijn favoriete vervoermiddel, naast taxi's, lijnbussen en binnenlandse vluchten met vliegtuigmaatschappijen die niet het logo van KLM droegen.
In de sneltrein via Maastricht naar Belgie en Frankrijk kwam even na station Luik een Waal naast me zitten, tot Florence zelfs. Hij was iets jonger dan ik toen, namelijk 18 of 19. Hij had een jongere broer van Arnon Grunberg kunnen zijn, al schreef deze toen nog geen boeken.
De Waal studeerde architectuur in Florence. Hij had een korte vakantie bij zijn ouders in Belgie doorgebracht. De hele reis droeg hij een chique regenjas. Zijn haar was bruin krullend. Zijn Engels geaffecteerd, maar niet bekakt. Hij was in zekere zin de eenvoud zelf.
Decennia later trof ik mensen zoals hij, soms ouder, soms net zo jong, in Luik en andere Belgische steden. En twee keer in het restaurant van Chateau Neercanne. Toen kende ik Luik, Brussel en Namen beter dan Harlingen of Delfzijn, en niet omdat mijn Frans zo goed was.
De jonge student architectuur was uren bijzonder spraakzaam. Hij was mededeelzaam over Florence, architectuur en zijn literaire voorkeuren. Eenmaal gearriveerd in Florence deed ik er mijn voordeel mee. De stad was nog lang geen platgewalst pretpark in een hoogseizoen dat nu twaalf maanden duurt.
In Florence deed ik als 20-jarige wat ik tijdens vakanties daarvoor en daarna ook het liefste deed, namelijk doelloos wandelen en toeristische bezienswaardigheden niet speciaal opzoeken, maar ook niet ontwijken.
Ik was melancholisch van aard toen, als ik alleen was. Met GGZ-diagnoses associeerde ik dat nog lang niet, toen. Ik vond mezelf sinds de dood van mijn opa en oma het enige psychisch gezonde gezinslid in de boerenfamilie waar ik opgroeide. Dat vind ik bijna veertig jaar later nog steeds.
Mijn medische en niet-bestaande politiedossiers (ik heb een blanco strafblad) en GGZ-dossiers bewijzen het ten overvloede, voor zover die dossiers niet gehackt, vervalst en online verspreid zijn, net als mijn gehackte Facebook-Messengerberiochten, Hotmailberichten en mijn regelmatig gehacke Linkedinaccount en X(Twitter)-account
Als 20-jarige was ik nog geen functionele alcoholist, en nog niet merkbaar bipolair of manisch-depressief, zoals dat toen genoemd werd. Daarvoor leek ik teveel op mijn vrienden en vriendinnen van toen. En op mijn vader Pierre, net als ik een intelligente, gevoelige man die vatbaar was voor verslaving, maar minder zelfdestructief dan zijn jongste zoon na zijn 35ste. En ik leek ook op de Waalse student architectuur die me in de trein van Luik naar Florence gezelschap hield en een open boek voor me was. Waarvoor dank, tot op heden.
0 notes
Text
Alsof het nog niet erg genoeg was
Tumblr media
This time a review in my mother tongue - Dutch - as this book was written in this language. You can always copy paste in Google Translate though ;).
Zo nu en dan vind ik het heerlijk om een boek tegen te komen waarin de personages verre van perfect zijn. Échte mensen, die gewoon hun best doen om te gaan met situaties en ondertussen fouten maken. Normaliter kom ik veel hoofdpersonen tegen met wie je slechts medelijden kan hebben, maar dit boek bevat menselijke personages die je enerzijds wilt omhelzen en anderzijds voor hun kop wilt slaan. Uiteraard had ik met Leo te doen; het is niet overdreven om te zeggen dat haar leven op zijn kop werd gegooid. Maar er waren ook genoeg momenten dat ik aan het lezen was en me afvroeg “waarom gaat ze nog steeds niet bij hem weg?” Enfin, voordat ik volledig losbarst over dit literaire pareltje, zal ik je even op de hoogte brengen. Let op: er komen enkele lichte spoilers aan!
We lezen over Leo en Simon, een koppel die beide eenzelfde traumatisch ouderlijk huis hebben, namelijk met een overleden moeder en een afwezige vader. Ze hebben beiden weinig vrienden en zijn dus op elkaar aangewezen. Ze wonen samen in een appartement in Brussel met hun kat Daan. Ze hebben hun leven al tien jaar om elkaar heen gebouwd. Hij benut zijn tekentalent en is grafisch ontwerper. Zij werkt in een winkel die luxe zwangerschapskleding verkoopt met haar beste vriendin Lotte - maar wil eigenlijk schrijver worden. 
Zonder elkaar kunnen ze niet leven. Juist daarom is de impact voor beiden zo groot als één onderuit gaat. Op een nacht komt Simon niet thuis. Leo maakt zich zorgen, bedenkt honderdeneen scenarios wat er kan zijn gebeurd, tot Simon plots naast haar bed staat. Vrolijk, een nieuwe tattoo achter zijn oor, die hij met trots laat zien. In ieder geval zich van geen schuld bewust.
In de daarop volgende weken lijkt het alsof zijn persoonlijkheid compleet is aangetast. In eerste instantie twijfelt Leo of ze zich wel zorgen moet maken, zo raar is het toch niet wat hij doet? Hij neemt een tattoo, zegt zijn baan op, begint een nieuw project voor zichzelf, verandert de inrichting van het huis. Maar hij wordt ook achterdochtig, bedenkt complottheorieën. Leo gaat al voor zichzelf op onderzoek uit, bekijkt wat Simon onder de leden zou kunnen hebben.
Uiteindelijk wordt het zo erg dat Simon een psychose krijgt. Hij gaat op in zijn favoriete complottheorie: namelijk dat Coen - oud-collega van Simon en de man van Lotte - eropuit is om Simon ten gronde te richten. Hij beweert dat het huis vol afluisterapparatuur zit en haalt alles overhoop, inclusief zichzelf. Hij wordt met de ambulance weggevoerd en wordt een aantal weken op de psychiatrische afdeling gehouden.
Het is aan Leo om alles op te ruimen. Op het moment dat ze erachter kwam wat Simon in de badkamer heeft gedaan, leek het voor mij duidelijk: deze man moet je achter je laten, je moet aan jezelf denken, dit is niet goed voor je. Verander de sloten, zoek toevlucht bij je vrienden. Maar zo makkelijk is het natuurlijk niet. Een telefoontje naar de slotenmaker is zo gepleegd, maar iemand van wie je zielsveel houdt loslaten is gevoelsmatig een onmogelijke taak. 
Zodoende vertelt het boek hoe Simon steeds zieker wordt. Deze flashbacks worden afgewisseld door hoofdstukken die zich in het nu afspelen, telkens met een aantal minuten op de klok als titel. Simon heeft namelijk opnieuw een afschuwelijke daad begaan, en Leo zal over (10 minuten/4 minuten en 30 seconden etc.) hem vinden. 
Het boek leest vlot weg, ondanks de soms breedsprakige beschrijvingen liep het verhaal vlot genoeg. Persoonlijk ben ik van mening dat het juist niet korter had gemoeten. Door de bijna 600 pagina’s heb ik een goed beeld kunnen schetsen van de situatie, dankzij Spit haar flashbacks een totaalplaatje kunnen maken in mijn hoofd. Juist daardoor is het boek mij meer gaan boeien, wilde ik weten hoe het verder zou gaan met de personages. Ik ben niet eens tevreden met het ‘open’ einde. Ik wil meer. Ik wil meer weten. 
Om terug te komen op de ‘menselijke hoofdpersonen’ waar ik deze tekst mee begon; niet alleen Simon is hier imperfect, niet het enige karakter waar je je constant aan kan ergeren. Ook Leo’s gedrag is dus frustrerend, hoe ze zichzelf in de vingers snijdt door haarzelf af te zonderen van de enige vrienden de ze heeft, door Simon te verraden. Echter is het ook begrijpelijk en heb ik bewondering voor haar. Haar partner, de belangrijkste persoon in haar leven, is niet langer iemand op wie ze kan terugvallen. Zie dan maar rustig en geestelijk gezond te blijven.
Het eerste boek van Lize Spit heb ik niet gelezen, dus ik heb geen vergelijkingsmateriaal om over te schrijven. Het enige wat ik nog kan toevoegen is dat dit een verhaal is dat onder je huid kruipt. Het is een psychologische roman met een zware boodschap, hij kruipt onder je huid. Het is allesbehalve theoretisch, het is écht en menselijk en zo ontzettend goed. Lezen dus.
Rating: 5/5 Pluisjes
0 notes
fionainnl · 6 years
Text
Bingen
Het lijkt een nieuw, geaccepteerd werkwoord te zijn in de Nederlandse taal. ‘Bingen’.
Bingen komt uit het Engels en wordt oorspronkelijk gebruikt bij eten en dan in negatieve context. Iemand met bolimia zal zonder te stoppen heel veel eten om het eten daarna weer uit te braken. Het vele eten zonder stoppen wordt dan ‘bingen’ genoemd.
Inmiddels is het een geaccepteerd woord geworden en is het opgenomen in ons taalgebruik. Ik heb het overgenomen van m’n kids; ‘Zo’n goede serie gekeken mam, dat vind jij ook wel wat! Ik heb het achter elkaar gebinged!’
Ik schaam me er niet voor want inmiddels ben ik binge kampioen numero uno! ik vind niets heerlijker en het is mijn ultieme ontspanning om achter elkaar een goede serie te kijken, soms tot midden in de nacht. Ik wordt er helemaal in meegezogen en de dingen van de dag verdwijnen op de achtergrond. Ik kan me verheugen op zo’n dag waarop je geen afspraken hebt staan en het is van dat druilerige weer, ja dan ga ik heerlijk bingen!
Het wordt je ook zo makkelijk gemaakt. Je hoeft tegenwoordig niets meer van het internet te downloaden of naar de videotheek te gaan! Wie kan zich die tijd nog herinneren?, Met de komst van Netflix, Videoland en NPO plus heb je voor een paar euri in de maand een keus van heb ik jou daar.
Sommigen zijn bang dat ze eraan verslaafd raken. Of dat ze geen boeken meer lezen. Ik geef toe, die gevaren zijn er. Ik lees nog wel maar veel minder. Ook kijk ik veel minder televisie en als ik kijk, kijk ik op de momenten die mij uitkomen. Het is een nieuw tijdperk met een compleet scala aan series en films in ‘full colour’ en we hebben hierin een eigen keus wat te kijken, hoe te kijken, wanneer en waar.
Ik laat me leiden door wat ik hoor, aanbevelingen van familie- en vrienden. Inmiddels heb ik er ook een neus voor en weet ik vrij snel of iets een goeie serie is. Ik maak onderscheid. Ik vind Britse series ultiem als het gaat om (kostuum)drama. Scandinavische detectives zijn erg goed gemaakt. Amerikaanse thrillers houden je op het puntje van je stoel en er gaat niets boven de alledaagse schoonheid van een Franse film. Verder zijn er series die ik samen met manlief kijk en series die ik alleen kijk. Binger die ik ben, kijk ik naar veel maar ik verlang niet dat manlief bijvoorbeeld het Vampire genre meekijkt, dus deze binge ik veelal alleen. Ik weet het, ik ben een beetje raar!
Het is een verademing dat het nu ook wat meer sociaal geaccepteerd is als je zegt dat je van series en films kijkt. Vroeger, en dan bedoel ik decennia geleden, was het ‘not done’ om dit toe te geven in bepaalde kringen. Televisie kijken was voor het ‘plebs’ en de elite las het NRC of las de boeken die in de literaire top-tien stonden.
Manlief is op reis geweest afgelopen week. Ik verheug me nu al op ons weekend samen waarbij we de draad oppakken van onze favoriete serie. We gaan bingen of, zoals hij het zo mooi kan verwoorden; ‘We bingen het helemaal naar de klote!’.
0 notes
Text
‘Hoe heette de hoedenmaker?’ van Loekie Zvonik: lied van liefde en dood
Tumblr media
Begin dit jaar lanceerde uitgeverij Cossee een heruitgave van Hoe heette de hoedenmaker van Loekie Zvonik (1935-2000), een knappe en aangrijpende roman met enige cultstatus die voor het eerst verscheen in 1975. Hoewel het boek in die tijd erg postief onthaald werd, een jaar later zelfs de gegeerde debuutprijs van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB) in de wacht sleepte en ondanks enkele herdrukken (de laatste in 1994), raakte Hoe heette de hoedenmaker? in de vergetelheid. Dat deze in de Vlaamse letteren unieke sleutelroman nu een tweede leven kreeg, is te danken aan het enthousiasme en de inspanningen van literair criticus Wout Vlaeminck (1989), die niet alleen het werk van jonge debutanten met veel belangstelling volgt, maar het ook opneemt voor sinds decennia vergeten auteurs. 
Loekie Zvonik was het pseudoniem van Hermine Louise Marie Zvonicek. Ze werd geboren in Gent, haar moeder was een Limburgse van Vlaams-Waalse afkomst, haar vader had Tsjechische roots. In de jaren 1950 studeerde Zvonik Germaanse filologie aan de Gentse universiteit. Daar beleefde ze een kortstondige maar intense liefdesaffaire met Dirk De Witte, een zwartgallige maar intrigerende  studiegenoot die geobsedeerd was door zelfmoord en later een bescheiden carrière uitbouwde als auteur. Na hun studies verloren de twee elkaar uit het oog. Tot wanneer het toeval hen twaalf jaar later terug samenbracht op een congres in Wenen. Met de jaren was hun vroegere verliefdheid weggedeemsterd door een volwassen leven met nieuwe geliefdes, maar De Witte bombardeerde Zvonik desalniettemin tot zijn muze. Verscheurd tussen zijn geldingsdrang, afgeknotte ambities en ontketend doodsverlangen kwam hij in een fatale, neerwaartse spiraal terecht. In december 1970 sloeg De Witte de hand aan zichzelf, op dezelfde manier als een van zijn idolen Stig Dagerman.  
In het autobiografische Hoe heette de hoedenmaker? reconstrueert Zvonik (als het personage Hermine) haar tot mislukken gedoemde relatie met de monomane De Witte, die hier optreedt onder de naam Didier. De roman is een neerslag van Hermines calvarietocht, van de prille zorgeloze dagen aan de universiteit tot aan de onhoudbare aanloop naar Didiers zelfdoding. Op een pad dat Hermine nooit eerder diende in te slaan, gaat ze op zoek naar antwoorden. Voor Wout Vlaeminck is Hoe heette de hoedenmaker? nog steeds een indringend en noodzakelijk boek: ‘De combinatie van Zvoniks literair vernuft en haar meeslepende, elegante schrijfstijl maken van haar roman een verrassend modern boek. Het stemt tot herlezen. Literatuur mag naar de keel grijpen en niet meer loslaten. Daar zijn veel auteurs tegenwoordig helaas niet meer op uit.’ Vlaeminck leerde Hoe heette de hoedenmaker? kennen in zijn studententijd, via een vriend die later zelfmoord pleegde: ‘Net als Didier in De hoedenmaker had hij zijn leven uit literatuur opgetrokken. In onze gesprekken hadden we het vaak over onze favoriete schrijvers en nieuwe literaire ontdekkingen. We trokken er geregeld samen op uit om in tweedehands boekenwinkels te grasduinen. Enkele maanden na het overlijden van mijn vriend kreeg ik zijn exemplaar van Hoe heette de hoedenmaker? in handen. Hij had het boek gekocht tijdens een van onze literaire uitstapjes, maar zelf had ik de roman nog niet gelezen. De vreemde titel en de exotisch klinkende naam van de schrijfster trokken me meteen aan. Bovendien herkende ik heel wat van wat mijn vriend en mij overkomen was in Zvoniks verhaal, en ook de beschrijvingen van het Gentse studentenleven waren bijzonder herkenbaar.’   De roman en het verhaal van Zvonik en Dirk De Witte zouden Vlaeminck niet gauw meer loslaten. De figuur van Dirk De Witte intrigeerde Vlaeminck zodanig dat hij in 2011 begon aan een De Witte-biografie: ‘Ik heb me een drietal jaar met het schrijven van die biografie beziggehouden: primaire en secundaire literatuur lezen, vrienden en familie interviewen, recensies verzamelen, archieven uitpluizen, alles ordenen en dan maar schrijven. Maar toen ben ik me meer en meer op het werk van Zvonik gaan focussen, en werd ik gevraagd om voor het online magazine Indruk recent verschenen proza te recenseren. Die biografie is steeds verder naar de achtergrond geschoven, tot het uiteindelijk letterlijk in de prullenbak verdween. Wie weet onderneem ik ooit een tweede poging.’   Voor de huidige heruitgave was Hoe heette de hoedenmaker? lange tijd enkel nog antiquarisch te krijgen. Een laatste herdruk was er in 1994, maar nadien was het heel stil rond Zvonik. Vlaeminck bracht veel tijd door in universiteitsbibliotheken en archieven op zoek naar alles wat hij rond Loekie Zvonik en Dirk De Witte kon vinden. Hij wilde meer doen dan enkel vrienden en sympathisanten adviseren om het boek te lezen en schoot in actie: ‘Pas toen ik voor het online literair platform Indruk begon te schrijven, had ik ineens een grotere ‘afzetmarkt’ voor het boek.’   Voor Indruk schreef Vlaeminck een uitgebreid essay over Zvonik en stuurde zijn tekst samen met een begeleidende mail naar enkele uitgevers: ‘Van enkele kreeg ik nooit antwoord, anderen zagen niet meteen de noodzaak om de roman opnieuw uit te geven. Polis bijvoorbeeld wil zich vooral op de klassiekers richten, wat gek genoeg niet evident is: zelfs díe boeken nog aan de man brengen is vaak een hele uitdaging. Ook de redactie van De Bezige Bij toonde enige interesse nadat ik hen het essay had opgestuurd, maar dat kreeg geen vervolg. De Vlaamse uitgeverij Vrijdag was wellicht ook mogelijk geweest, die hebben ook een boontje voor eigenzinnig werk. Hoewel Zvonik ook in Nederland enige bekendheid verwierf, werd haar werk vooral in Vlaanderen gelezen en gevierd.’ Het taalgebruik in De hoedenmaker doet hier en daar inderdaad erg Vlaams aan, soms zelfs verouderd. Zo komt er een aantal keer een voorwaardelijk gebruik van ‘moest’ voor, alsook ‘weeral’ in plaats van ‘alweer’ (taalgebruik waarvan Germanisten-alumni van de universiteit Gent koude rillingen krijgen). Vlaeminck vindt die Vlaamse uitdrukkingen niet storend, integendeel: ‘Of dat een bewuste keuze is geweest, weet ik niet. Misschien eerder een slordigheid van de toenmalige redactie. Maar ik vind het wel mooi. Het maakt voor mij van De hoedenmaker een Vlaamse oerklassieker. De taal is sappig, de beschrijvingen van Gent erg herkenbaar. De hoedenmaker was trouwens een geliefd boek in tolkenscholen: ijverige studenten vertaalden het boek in het Duits, Frans en Engels als eindverhandeling. Momenteel wordt er in opdracht aan een Duitse vertaling van het boek gewerkt. Het boek wordt nu voor het eerst ook in het buitenland op de markt gebracht, wat ik geweldig vind.’   Uiteindelijk hapte de Amsterdamse uitgeverij Cossee toe om het boek opnieuw uit te brengen. Met graagte, vol vertrouwen en zonder aarzelen, aangezien de uitgeverij niet aan zijn proefstuk toe was. Cossee publiceerde immers eerder al werk van vergeten, eigenzinnige schrijfsters zoals Ida Simons, Dola de Jong en Josepha Mendels. Loekie Zvonik past zeker in dit rijtje en de expertise was in huis. De beslissing was snel genomen en begin januari van dit jaar lag het boek al in de winkelrekken. Vlaemincks essay werd vreemd genoeg niet opgenomen in de herdruk. Het essay is enkel te downloaden op de website van de uitgeverij en werd apart gedrukt als gratis mee te nemen brochure in de boekhandel.     Wél opgenomen is een uitvoerig nawoord van bijna dertig pagina’s geschreven door niemand minder dan Jeroen Brouwers. Dat was anders dan afgesproken: de bedoeling was immers dat Brouwers een voorwoord zou schrijven en dat Vlaemincks essay als nawoord zou komen. Het draaide anders uit, maar Vlaeminck had geen zin in ego-spelletjes en legde zich neer bij Brouwers’ eis dat enkel zijn tekst in de heruitgave zou worden opgenomen. Vlaeminck had nochtans al zijn tekst klaar, paste die zelfs nog aan om overlappingen met Brouwers’ nawoord weg te werken, maar het was finaal de Nederlandse schrijver die aan het langste eind trok. ‘Brouwers meent het alleenrecht op het werk van Zvonik en De Witte te hebben’, aldus Vlaeminck.   Dat Brouwers een oeuvre opeist, komt niet volledig uit het luchtledige. Brouwers had wel degelijk een geprivilegieerde band met Hoe heette de hoedenmaker?, met Zvonik én met De Witte. Als redacteur bij de Brusselse uitgeverij Manteau — waar de boeken van De Witte uitkwamen — was hij een van de eerste lezers van De hoedenmaker. Brouwers’ secretaresse was toentertijd Anneke Hoegaerts, de echtgenote van De Witte (Anna in de roman) en Zvonik en haar man ontmoette hij ook diverse keren. In Brouwers’ bekende zelfmoordboek De laatste deur staat een vrij lang hoofdstuk over De Witte (die had zelf overigens eveneens plannen voor een dergelijk boek). Tot slot stond er tussen Brouwers en De Witte enige tijd een vermeende plagiaatkwestie.     Hoe het zij, Brouwers’ nawoord in de heruitgave is instructief en revelerend, maar tegelijk erg persoonlijk. Brouwers speelt meer dan eens de man. Zo zegt hij in zijn nawoord dat tijdens zijn eerste lezing het personage Didier hem in toenemende mate begon te irriteren. ‘De mythe van Didier/ Dirk De Witte bestond uit zijn geloof dat hij gepredestineerd was om in alle facetten van zijn bestaan te mislukken, maar dat hij in geen geval zou mislukken in zijn zelfmoord.’, klinkt het. Verder noemt Brouwers De Witte een ‘geobsedeerde drammer, daarnaast een poseur die met zijn eigen voorgenomen, zelfs ophanden zijnde zelfmoord, koketteerde.’     Bij Vlaeminck roept Brouwers’ nawoord — ondanks de kwaliteiten — een dubbel gevoel op: ‘Het is een boeiende en sterk geschreven tekst, maar ook zelfingenomen. Zo suggereert Brouwers dat Zvonik het idee kreeg haar herinneringen aan Dirk De Witte neer te schrijven na een gesprek tussen de twee over die laatste. Brouwers eist de geestelijke nalatenschap van figuren als Zvonik en De Witte op omdat hij vindt daar als enige recht op te hebben. Dat merk je ook aan de manier waarop hij over De Witte schrijft. Brouwers laat geen kans liggen om het schrijverschap van De Witte neer te sabelen, meer nog: het zou enkel aan Brouwers te danken zijn dat De Witte nog niet helemaal vergeten is.’   Voor Vlaeminck is De Witte een beter auteur dan Brouwers in zijn nawoord wil doen geloven: ‘De Witte had een opvallend goed inlevingsvermogen voor ouderdom en dood, zeker voor iemand van zijn leeftijd. Het weinige werk dat De Witte heeft nagelaten is naar mijn gevoel van een veel betere kwaliteit dan het meeste van Brouwers’ oeuvre, waar vaak geen leven in zit en waar de barokke schrijfstijl dodelijk vermoeit.’   De irritatie die het personage Didier bij Brouwers oproept kan Vlaeminck moeilijk begrijpen: ‘Je kan De hoedenmaker op vele manier lezen — vanuit de belevingswereld van Didier die geen kant meer op kan en vanuit de belevingswereld van Hermine, die vasthoudt aan het kleine geluk en kiest om het leven ten volle te ondergaan — en je kan Didier op vele manieren benaderen. Hij is hopeloos mythomaan, egocentrisch, apathisch, hij toont geen interesse in het denken en de gevoelens van anderen. Maar dat alles vloeit voort uit de psychoses waaraan hij lijdt. Tegenwoordig zou De Witte wellicht de diagnose schizofrenie of bipolariteit opgeplakt krijgen, en zou hij kunnen terugvallen op psychologische bijstand. Vanuit die benadering kan je als lezer meer begrip opbrengen voor een figuur als Didier.’   Helaas is er geen kans dat werk van De Witte opnieuw wordt uitgebracht: hij liet testamentair vastleggen dat na zijn dood geen van zijn boeken ooit nog herdrukt mocht worden. Vlaeminck: ‘Het was De Wittes uitdrukkelijke wens met boeken en al vergeten te worden.’ In Hoe heette de hoedenmaker verweeft Zvonik een groot aantal literaire citaten en verwijzingen tot een organisch geheel, een liefdesverhaal dat er eigenlijk geen is. Citaten uit of verwijzingen naar het werk van een aantal auteurs — die Hermine en Didier leerden kennen tijdens de begeesterende colleges van hun favoriete professor Herman — komen geregeld terug en fungeren als een soort motieven. Zelfmoord en de dood zijn nooit ver weg. De citaten komen stuk voor stuk uit boeken die Didier bewondert of verwijzen naar auteurs die in verband staan met suïcide en de dood. Het zijn boeken of auteurs waaraan Didier zich als een morbide romanticus spiegelt.     Zo vergelijkt Didier Hermine met de Hermine uit Hesses De steppenwolf (1927), een roman waar zelfdoding en flirten met de dood centraal staan. Er zijn allusies op de beroemde dubbelzelfmoord van Henriette Vogel en Heinrich von Kleist, en Didier noemt Hermine zijn ‘zusje’ met wie hij incest pleegt, zoals in enkele gedichten van de vermeende zelfmoordenaar Georg Trakl (de Oostenrijkse schrijver insinueerde in zijn poëzie meer dan eens een incestueuze relatie met zijn zuster, de pianiste Grete; Zvonik haalt incest ook aan via Luchino Visconti’s film Vaghe stelle dell’Orsa uit 1965). Didier citeert voortdurend en tot vervelens toe uit Cesare Paveses beroemde zelfmoorddagboek Leven als ambacht (1952), dat hij leest in een Duitse vertaling en volkrabbelt met commentaren.   Te pas en te onpas duikt er in Zvoniks roman een citaat op. Heel vaak is dat geslaagd, maar soms geeft het De hoedenmaker de allure van een hyper-literaire constructie. Brouwers schrijft over het veelvoud aan literaire verwijzingen, citaten en anekdotes in zijn nawoord: ‘Enige onderlegdheid in de Duitstalige letteren strekt tot aanbeveling’. Vlaeminck nuanceert: ‘Zvonik blaast constanten als ‘liefde’ en ‘dood’ nieuw leven in door ze letterlijk tegenover de literatuurgeschiedenis te plaatsen. Dat doet ze om de door literatuur geobsedeerde Didier gestalte te geven. Je kan het boek gerust lezen zonder enige kennis van het werk van Hesse en Pavese. De vele citaten en verwijzingen ondersteunen het verhaal, maar je hoeft echt geen studie literatuurgeschiedenis achter de rug te hebben om er wat van te begrijpen. Wie wél bekend is met het werk van de door Zvonik genoemde auteurs, heeft natuurlijk een rijkere leeservaring: via allerhande associaties knoopt de schrijfster ogenschijnlijk banale details tot een nauwsluitend geheel waarbij je versteld staat van Zvoniks kunde. Zo kan Hoe heette de hoedenmaker? een mooie springplank vormen naar een nog bredere leescultuur. Wie nog nooit wat van Kafka of Pavese gelezen heeft, wil na het lezen van Zvoniks debuut meteen op zoek naar een exemplaar van Het slot of Leven als ambacht.’   Zvoniks stijl is associatief, draait rond enkele krachtige metaforen en roept een veelheid aan beelden op. Aan de hand van enkele subtiel terugkerende motieven (zoals talloze referenties naar het getal 27 of de witte Ford Anglia waarin Didier zelfmoord pleegt) verleent Zvonik schijnbaar moeiteloos een grote coherentie en authenticiteit aan haar verhaal. Enerzijds schrijft Zvonik helder, ingetogen en met een zekere gereserveerdheid, anderzijds legt ze enkele minder voor de hand liggende kwesties letterlijk aan de lezer uit. Zo doet Zvonik helemaal uit de doeken wat de voor- en bijnamen van Hermine allemaal betekenen: in haar studententijd heet Hermine gewoon Hermine, later wordt dat ‘Louise’, haar vader wilde haar Slavka noemen, in Wenen wordt haar ‘Diebin’, of dievegge, nageroepen door een bestolen winkelier. Hermine vindt haar eigen naam maar niets, ze had zowel ‘Kweepeer’ kunnen heten, grapt ze, naar de kweeperenjam die ze steeds van haar tantes kreeg. Dit grapje wordt dan (overbodig en uitvoerig) uitgelegd: in het Frans is kweepeer ‘coing’, wat etymologisch afkomstig is van ‘coïtus’. De ideale voorzet tot een freudiaanse analyse, zeg maar.   ‘Niets blijft onuitgelegd in Hoedenmaker’, zegt Brouwers hierover in zijn nawoord. Vlaeminck vindt een dergelijke op zichzelf gerichte literaire hermeneutiek juist een pluspunt van De hoedenmaker: ‘Wie zijn leven optrekt uit literatuur, kan haast niet anders dan via allerhande associaties betekenis in het leven vinden. Literatuur is een heilige mystiek met eigen symbolen. Wanneer je je leven uit literatuur opbouwt, kom je vaak niet enkel tot de eigen kern, maar ook tot de kern van de ander.’   De literaire verwijzingen hebben voor Vlaeminck een gelijkaardige functie en werken volgens hem versterkend: ‘Hoewel Didier geen interesse lijkt te hebben in de gevoels -en denkwereld van Hermine, blijft Hermine toch op zoek gaan naar de mens Didier achter de figuren waaraan hij zichzelf wil meten: Pavese, Rilke, Kafka, Dagerman… Dat doet ze door verbanden te leggen en het lijden van een individu, van wie ze niet steeds weet of hij haar vertrouwen en vriendschap verdient, in een groter kader te plaatsen. In die zin kan literatuur troost en betekenis bieden, en troost biedt kans op leven.’   Hoe heette de hoedenmaker? is een autobiografische sleutelroman: de grens tussen fictie en documentaire werkelijkheid is flinterdun. Zvonik zei ooit zelf: ‘Louter fictie schrijven kan ik niet.’ Brouwers onderschrijft dit en stelt in zijn nawoord dat er in De hoedenmakergeen fictie voorkomt. De roman is historisch exact, maar heeft hij een even grote literaire als documentaire waarde? Vlaeminck: ‘Zvonik zei hierover dat hoewel De hoedenmaker op echt gebeurde feiten berust, ze omwille van de structuur van het verhaal enkele aanpassingen heeft aangebracht. Het blijft een geromantiseerd verhaal. Bovendien was ze ervan overtuigd dat je iemand nooit helemaal kan doorgronden: zelfs wanneer je jaren aan iemand gebonden bent, kan je die persoon nooit werkelijk helemaal kennen. Ook moet je enig voorbehoud maken op hoe De Witte zelf alles wat in het boek beschreven staat, heeft ervaren. Daar heb je, ondanks zijn nagelaten dagboekfragmenten en de teruggevonden notities die hier en daar in De hoedenmaker opduiken, het raden naar. Wat zijn ervaringen aangaat is het boek volledig fictief, een roman.’ Ondanks het sombere thema is er veel ruimte voor speelsheid en fantasie in Hoe heette de hoedenmaker? Op het einde van het tweede hoofdstuk schrijft Hermine dat het moeilijk is ‘afscheid te nemen van iets dat had kunnen worden.’ Didier en zij  beginnen vanaf dan ‘in het hart van andere mensen te leven, hij in dat van X en ik in dat van Y.’ Aan deze niet verder uitgewerkte studiegenoten X en Y heeft Zvonik haar roman opgedragen, net als aan ‘de wondere Hannes,’ een soort saltimbanco, een losbollige pierewaaier die hier en daar cameo-gewijs opduikt in de roman (een beetje zoals ‘the man in macintosh’ in Joyce’s Ulysses). In een sprekende scène tikt de wondere Hannes al dartelend en zingend de hoed van het hoofd van een voorbijganger. Wie zijn deze mysterieuze figuren voor Vlaeminck, wie zijn X, Y en de wondere Hannes? ‘In zijn nawoord schrijft Brouwers dat het personage ‘de wondere Hannes’ symbool staat voor een bepaalde levenshouding, een filosofie: het woord gehannes laat zich ook definiëren als ‘gedoe’, ‘gepruts’, ‘geslungel’, ‘gesol’. En dat is wat de wondere Hannes in De hoedenmaker ook doet: klungelen, knoeien, sollen met zichzelf en met anderen. Maar het knoeien kan natuurlijk ook slaan op het zoekende karakter van zowel Hermine (Zvonik) als Didier (De Witte). Een vroegere kennis van Zvonik vertelde me echter dat de wondere Hannes gemodelleerd werd naar Zvoniks echtgenoot, Rudy Strybol, die ze tijdens haar universiteitsjaren in Gent had leren kennen. Het blijft speculatie natuurlijk. De schrijfster is er niet meer en De hoedenmaker is zo’n gelaagd boek, dat er verschillende interpretatiemogelijkheden zijn.’   Met wat historisch speurwerk kom je iets verder, maar ook in het boek zelf zitten natuurlijk heel wat aanwijzingen, het is niet voor niets een sleutelroman: ‘Als je De hoedenmaker en De Witte’s leven naast elkaar legt, kan je wel concluderen dat het personage X in het boek (met wie Didier huwt), eigenlijk Anneke Hoegaerts, De Wittes echtgenote, was. De Witte leerde Hoegaerts kennen kort nadat zijn beide ouders overleden waren. Nog tijdens zijn studentenjaren huwden ze. In Zvoniks roman krijgt Anna pas aan het eind van het boek een naam, wat niet toevallig is. Naar Y blijft het hoe dan ook gissen; vast staat dat ze met dit personage niet haar eigen echtgenoot (en dus Hermines echtgenoot) voor ogen had. Voor mij persoonlijk symboliseren de wondere Hannes, X en Y diegenen die als bij toeval je leven komen binnengewaaid om even snel opnieuw te verdwijnen. Misschien laten ze iets achter, een noodzakelijk inzicht of een kostbare herinnering, maar verder blijven ze ongrijpbaar, zoals tijd die onder bruggen stroomt om nooit nog terug te keren.’   Zvonik publiceerde na Hoe heette de hoedenmaker?, haar debuut uit 1975, nog slechts twee romans. In 1979 verscheen bij de Standaard Uitgeverij Duizend jaar Thomas, dat met de Yangprijs en de Mathias Kempprijs werd bekroond, en in 1983 gaf Manteau De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch uit. Beide boeken konden rekenen op bijval, maar het succes van Hoe heette de hoedenmaker? zou Zvonik nooit meer evenaren. Verspreid over diverse tijdschriften verschenen nog zeven verhalen en één gedicht, ‘Het zout van de aarde’, gepubliceerd in Roepen om de dag (1983), een uitgave van Amnesty International. Na 1984 trekt Zvonik zich definitief terug uit het literaire leven. Zijn er voornemens om nog ander werk van Zvonik opnieuw op de markt te brengen? Vlaeminck: ‘Of Cossee plannen heeft ander werk van Zvonik opnieuw uit te geven, weet ik niet. In elk geval is iedereen bij de uitgeverij erg enthousiast over het boek. De roman doet het goed in de pers en kent goede verkoopcijfers. Volgens mij komt het dus wel goed met Zvoniks twee latere boeken, althans dat hoop ik. Naast drie romans schreef Zvonik ook nog enkele kortverhalen, waarvan er slechts enkele in boekvorm zijn verschenen. Het zou mooi zijn als ook die teksten opnieuw gepubliceerd werden, als verhalenbundel bijvoorbeeld.’   De mooie reacties op de herdruk van Hoe heette de hoedenmaker? moedigen Vlaeminck alvast aan om nog meer vergeten auteurs een nieuw lezerspubliek te bezorgen: ‘Bij uitgeverij Vrijdag verschijnt in het voorjaar of de zomer van 2019 een herdruk van een andere vergeten schrijver. Ik zond hen een exemplaar van het boek op, en ten huize Vrijdag reageerden ze erg enthousiast op de roman. Als alles goed gaat, verschijnt er deze keer wel een nawoord van mijn hand in de herdruk. Verder kan en mag ik er momenteel nog niets over prijsgeven. Andere auteurs die volgens mij ook een herdruk verdienen zijn, zonder aarzelen, Rita Demeester, Patricia de Martelaere en Wim Neetens.’
Verschenen op: Mappalibri, september 2018
Hoe heette de hoedenmaker? van Loekie Zvonik, Cossee 2018, ISBN 9789059367548, 221 pp.
0 notes
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Vice; gendernormen Androgyn, genderfluïde, tomboy – Lisa en Anne Bosveld (21) uit Arnhem geloven niet in genderhokjes, maar ze worden er wel in geplaatst. Omdat ze vaak mannenkleding en geen make-up dragen, horen ze vaak dat ze op jongens lijken, en sommige mensen denken zelfs dat ze transgenders zijn. Maar ze zijn zoveel meer dan een gender. Lisa studeert toegepaste psychologie in Utrecht, Anne is spoken-word-artiest en begint na de zomer aan de schrijfopleiding van ArtEZ. Samen hebben ze bij FC Twente en Jong Oranje gevoetbald, ze zaten op boksen en allebei lezen ze graag boeken.
Broadly: Wat doen jullie voor de lol? Anne: Lisa doet niets voor de lol, ze is workaholic. Lisa: Ik studeer veel. Ik hou van boeken en documentaires. Mijn vriendin is danseres. Als zij 's avonds thuiskomt van repetitie en ik zit nog te studeren, dan zegt ze: Lisa, we gaan nu samen eten en een film kijken. Lekker toch? Anne: Ik lees veel. Ik wil alle literaire boeken lezen die er bestaan. Ik hang ook graag met vrienden – muziek maken, schrijven, dansen, plezier hebben. Zitten jullie lekker in jullie vel? Lisa: Ja, hartstikke. Vroeger had ik het soms zwaar, maar nu ben ik gelukkig met alles wat ik doe. Ik heb niks te klagen. Anne: Sommige mensen zijn zo hard bezig om niet ongelukkig te worden dat ze vergeten om echt gelukkig te zijn. Vroeger hadden jullie het soms zwaar, zeg je. Hoe dan? Anne: Op de middelbare school werden we als 'raar' beschouwd en hoorden we er niet bij. Naarmate je ouder wordt, word je zelfverzekerder en trek je je steeds minder aan van wat andere mensen zeggen. Lisa: We waren eigenlijk altijd met z'n tweeën en er werd over ons gepraat. Maar mensen kwamen nooit op ons af, dat durfden ze niet. Maar we voelden wel dat er iets niet klopte. Wat zeiden mensen dan, als ze over jullie praatten? Anne: Dat we raar waren, compleet gestoord en lelijk. Welke uiterlijke onzekerheden hebben jullie overwonnen? Lisa: Toen we jonger waren konden we over alles onzeker zijn, maar dat belette ons er niet van om gewoon onszelf te zijn en onze dromen na te jagen. Anne: We hebben veel gesport, en blonken daarin uit. Dat hielp. En we zijn gaan boksen. Die sport maakt je veel zelfverzekerder. Gingen jullie boksen omdat jullie van je af wilden slaan? Anne: Nee, we vonden het vooral een leuke sport, maar het heeft ons ook geholpen met ons zelfvertrouwen. En schrijven heeft ook geholpen. Lisa: En voetbal. Als je goed bent in voetbal heb je een soort status, hoe je ook bent. Hoe helpt schrijven om je goed te voelen? Anne: Ik kan mijn boosheid uiten, waardoor het uit mijn lichaam is en op papier staat. Dan draag je het niet constant bij je. Anne: Niemand kan ons iets maken, want er zit niemand anders in onze wereld dan wij. Ik zou ook echt niet zonder Lisa kunnen. Dan is mijn hele wereld weg. Wat maakte jou en Lisa anders dan andere meisjes? Anne: We droegen mannenkleding, zoals shirts van onze vader en grote neven. Lisa: Op school zonderden we ons af. We waren eigenlijk alleen maar met voetbal bezig, en trokken meer op met jongens dan met meiden. Trekken jullie je nu nog iets aan van wat andere mensen vinden? Lisa: Anne heeft daar iets over geschreven, en dat is mijn favoriete zin van Anne. Anne: Bewustwording is de grootste zelfdestructie die er bestaat, de grootste val van het leven, daarom heb ik geen spiegel. Lisa: Haha, je moet het niet te letterlijk nemen, maar het is wel een heerlijke zin. Anne: Nee, als je iets over mij vindt dan is dat jouw mening. Ik heb mensen om mij heen die mij accepteren, en als iemand anders dat niet doet dan laat dat mij koud. Lisa: Er bestaat een idee in de samenleving van wat 'normaal' zou kunnen zijn. Daar trekken wij ons niet zoveel van aan. Wat is de grootste misvatting over jullie? Anne: We worden vaak als transgenders neergezet. Lisa: Mensen vinden ons niet mannelijk en niet vrouwelijk, dus dan zijn we blijkbaar transgenders die in transitie zijn. Wij komen dan wel op voor gendervrijheid, maar dat is iets anders dan transgender zijn. Anne: Je hebt momenteel onnodig veel gender-termen, maar dat zijn ook maar hokjes. Je hoeft niet ergens bij te horen of te definiëren wie of wat je bent. Je kunt gewoon jezelf zijn, een persoon met een naam. Lisa: Ik vind het juist wel mooi om bij een eerste ontmoeting niet gelijk je naam te zeggen. Als ik mijn naam zeg kijken mensen soms alsof ze het verkeerd gehoord hebben. Komt dat vaak voor? Lisa: Vooral in het buitenland worden we als jongeman aangesproken. En omdat ik vaak hele vrouwelijke vriendinnen heb, denken mensen dat ik een man ben. Alsof vrouwelijke vrouwen altijd op mannen vallen. Wat maakt dat jullie als 'onvrouwelijk' gezien worden? Anne: Hoe we ons kleden, dat onze haren korter zijn dan die van de meeste andere vrouwen, dat we geen make-up dragen. Wij vinden dat vrouwelijkheid niet een bepaalde definitie hoeft te hebben, maar dat vrouwen net zoals mannen alles kunnen zijn, zonder met vrouwelijkheid of met mannelijkheid bestempeld te worden. Jullie zijn het gezicht van androgynie geworden. Hoe voelt dat? Anne: Goed. Je moet iets bespreekbaar maken voordat het niet meer besproken hoeft te worden. Ik ben blij dat wij daaraan ons steentje kunnen bijdragen. Ik hoop dat jongens, meisjes, mannen en vrouwen door interviews met mij en Lisa denken: het is oké, ik ben niet de enige die zich zo voelt. Wat betekent 'schoonheid' voor jullie? Lisa: Schoonheid is puurheid. Dat is niet alleen je uiterlijk, maar ook je ziel. Anne: Schoonheid raakt je. Het maakt iets bij je los. Dat gaat ook om gedrag, en dat komt voort uit iemands karakter. Ik vind het mooi als mensen openstaan voor anderen, dat ze het mooie inzien van iemands gekheid. Wat vinden jullie het mooist aan elkaar? Anne: Lisa's doorzettingsvermogen en vasthoudendheid. Lisa kan heel de dag studeren, omdat ze de beste wil zijn. Lisa: Anne kent geen onmogelijkheden. Soms loop ik met haar over straat en dan denk ik: hoe kun je je zo gedragen?! Positief en negatief. Anne heeft geen grenzen. Ze doet niemand kwaad, maar kan wel gestoord zijn. Anne: Maar ik ben geen psychopaat hoor. Lisa: Gestoord vind ik iets positiefs. Normaal is maar zo normaal. Zijn jullie kritisch op jullie uiterlijk? Anne: Ik zorg altijd dat ik er stijlvol uitzie, ook als ik in zwerverskleding loop. Mijn haar moet ook goed zitten, het moet kloppen. Maar het is niet zo dat ik daar constant mee bezig ben. Lisa: Ik ben daar ook weinig mee bezig, maar zorg wel dat ik er representatief uitzie. Doen jullie veel met social media? Lisa: Ik heb net mijn Instagram verwijderd en Facebook van mijn mobiel gehaald. Facebook is handig voor contacten, maar Instagram vond ik weinig toevoegen. Anne: Ik heb wel Instagram, daardoor krijg ik ook optredens, en ik kom met mensen in contact. Ik vind het ook leuk om er foto's te kijken. Ik ben het met Lisa eens dat het best zinloos is. Mensen met volgers lijken cool maar ik ken zoveel coole mensen die nauwelijks volgers hebben. Daar houd ik me dus niet mee bezig. Lisa: Foto's kijken vind ik leuk, maar je bereikt verder niet zoveel met Instagram. Anne: Ik heb het idee dat sociale media veel druk zet op jongeren omdat er vaak een beter plaatje gepresenteerd wordt dan hoe het daadwerkelijk is. Ik denk dat dit mensen onzeker maakt en dat vind ik jammer. Wat vinden jullie van de manier vrouwen worden gerepresenteerd in de media? Anne: Van mij mag er meer aandacht zijn voor hun hersenen. Vrouwen worden vaak als objecten gezien die alleen mooi of lelijk kunnen zijn, terwijl het bij mannen veel vaker om hun innerlijk gaat. Lisa: Ik ben ook tegen fotobewerking. Ze willen vrouwen altijd zo dun mogelijk maken. Het vrouwbeeld in media mag wat dat betreft best veranderen. Voor de Dove-campagne #mybeautymysay worden vrouwen over de hele wereld geïnterviewd over hoe het is om de beste versie van jezelf te zijn – vrouwen die dat met trots uitdragen. Vaak worden vrouwen geremd in datgene wat ze willen door de vooroordelen van anderen, die te vaak gaan over hoe ze eruitzien. Dove moedigt vrouwen overal ter wereld aan om op te komen voor hun eigen schoonheid.
0 notes
Een weeffout in onze sterren
Keuzeopdracht Literatuur
Opdracht 2. Zoek een recensie
Boek: Een weeffout in onze sterren, door John Green
Recensie van MustReads: http://mustreads.nl/recensie-een-weeffout-onze-sterren-john-green/
Recensie geschreven op 15 juni 2014
Geschreven door Martijn, oprichter van MustReads
              Recensie: Een weeffout in onze sterren, John Green
 Het verhaal wordt verteld vanuit het gezichtspunt van de 16-jarige Hazel Grace Lancaster, een intelligent en sarcastisch puberend meisje. Een meisje als alle andere, ware het niet dat ze lijdt aan een ongeneeslijke vorm van kanker. Er zitten uitzaaiingen in haar longen, en ze is min of meer opgegeven. Met behulp van een medicijn kan haar leven voorlopig gerekt worden, maar onduidelijk is voor hoe lang. Om uit de beschermde omgeving van haar huis te raken en nieuwe vrienden te maken, gaat ze op verzoek van haar moeder naar een lotgenotengroep, in een plaatselijke kerk. Daar leert ze andere kankerpatiënten van haar leeftijd kennen.
 Ze maakt zo ook kennis met Augustus Waters, een jongen die een been verloor aan de ziekte. Ze raakt geïntrigeerd door zijn knappe verschijning en het feit dat hij precies de juiste antwoorden geeft. Ze sluiten een vriendschap die al snel meer wordt dan dat. Als uitdaging lezen ze van elkaar hun lievelingsboek. Van Augustus is dat een of andere foute actiethriller, van Hazel het boek Een vorstelijke beproeving (An Imperial Affliction), geschreven door Peter van Houten. Hazel herkent zich precies in de hoofdpersoon en het verhaal, maar is tegelijkertijd gefrustreerd over de afloop van het boek. Ook Augustus raakt in de ban van het boek en samen verzinnen ze een manier om de schrijver om antwoorden te vragen over de verdere levens van de belangrijkste personages. Enige complicatie is dat deze auteur niet op brieven reageert en er een oceaan tussen hen in ligt.
 Een weeffout in onze sterren wordt vaak neergezet onder het label Young Adult, maar heeft ook volwassenen veel te zeggen. Al was het alleen maar om een realistische blik te krijgen op de leefwereld van een puberend meisje dat weet dat ze niet lang meer te leven heeft. John Green combineert humor met een scherpe pen. Zijn zinnen lezen makkelijk, maar zijn allerminst makkelijk. Hij strooit met verwijzingen naar literaire klassiekers en weet in zijn beschrijvingen de juiste snaar te raken. Nergens wordt het al te melodramatisch, overal overheerst het gevoel van hoop, zelfs in de donkerste momenten.
 De dialogen in het boek zijn gevat, intelligent en vaak een lust voor het oog. De kracht van de roman is dat je je makkelijk in de hoofdpersonen kunt inleven, ook al zul je hopelijk en waarschijnlijk niet precies in eenzelfde soort situatie terechtkomen. Op het eerste gezicht zijn zowel Hazel als Augustus misschien wat oppervlakkig, maar als je ze beter leert kennen winnen ze meer aan diepte.
John Green schreef een toegankelijk en pakkend boek waarmee hij duizenden patiënten een stem geeft. Niet omdat ze zo zielig zijn, maar omdat ze ook recht op leven hebben. Een leven dat weliswaar anders is dan dat van de meeste anderen, maar dat het net zo goed verdient om ten volle geleefd te kunnen worden.
                                  Een weeffout in onze sterren
                                    Door Lorenzo Baldi uit 3B
 Over het algemeen vond ik Een weeffout in onze sterren door John Green, een geweldig boek. Het was vol spanning en sowieso niet een boek waarover veel jongeren denken, “oh, weer zo’n typisch boek over kinderen met kanker”. De sfeer was totaal niet zielig of saai, maar juist grappig en intrigerend. Een klein deel speelde zich zelfs af in Amsterdam!
Natuurlijk vind ik ook dat Een weeffout in onze sterren zowel door jongeren als ouderen zou moeten worden gelezen. Het kan een voorbeeld zijn voor mensen van alle leeftijden. Het leert je niet alleen hoe het is om als tiener kanker te hebben, maar ook hoe het is om een dochter of zoon te hebben die zelf kanker heeft. John Green heeft de personages Hazel en Augustus niet te dramatisch gemaakt, allebei zeuren niet over hun toekomst. Vooral Hazel is niet bezorgd over haar lot maar meer over dat van haar ouders. Ze wil namelijk niet dat ze door haar sterven gaan scheiden net als wat bij Peter van Houten ongeveer is gebeurd: Al voor de dood van zijn kind (Leukemie) was van Houten gescheiden met de moeder. De dood van het klein meisje maakte het alleen maar nog erger. Hij begon te drinken maar was daarvoor toch in staat een boek te schrijven. Het boek, Een vorstelijke beproeving, werd het favoriete boek van Hazel en later ook van Augustus. Ze konden allebei namelijk ermee verbinden. Het was geen dramatisch boek, gewoon hoop en de pure waarheid, precies wat Hazel wou dat andere mensen van haar dachten. Ze wilde niet dat iedereen haar anders aankeek of behandelde alleen maar omdat ze aan een ongeneeslijke vorm van kanker leed. Dit kun je bijvoorbeeld op pagina 41 zien, wanneer een meisje genoemd Jackie aan Hazel iets vraagt waardoor ze (Hazel) uiteindelijk er heel blij van wordt. “Ik had het boek bijna uit toen een klein meisje met vlechten voor me opdook en vroeg: ‘Wat is dat in je neus?’ En ik zei: ‘Eh, dat zijn zuurstofslangetjes. Daar komt zuurstof doorheen om me te helpen ademen.’ Haar moeder stormde op ons af en zei afkeurend: ‘Jackie’, maar ik zei: ‘Nee hoor, geen probleem’, want dat was zo, en toen zei Jackie: ‘Helpen ze mij ook ademen?’ ‘Ik weet niet. We kunnen het proberen.’ Ik maakte de slangetjes los en liet Jackie ze in haar neus stoppen en ademen. ‘Kriebelt,’ zei ze. ‘Ja, weet ik’ ‘Ik geloof dat ik beter kan ademen.’ ‘Ja?’ ‘Ja.’ ‘Nou,’ zei ik, ‘ik wou dat ik je mijn slangetjes kon geven, maar ik heb ze echt zelf nodig.’ Ik voelde nu al dat ik ze niet in had. Ik concentreerde me op mijn ademhaling terwijl Jackie me de slangetjes teruggaf. Ik veegde ze snel schoon aan mijn T-shirt, haakte ze achter mijn oren en stopte ze terug in mijn neus. ‘Bedankt voor het proberen,’ zei ze ‘Graag gedaan, hoor.’ … Ik richtte mijn aandacht weer op het boek … maar ik moest steeds weer aan dat meisje denken en hoe leuk ik haar vond.”  In dit fragment, heeft Hazel eindelijk een normaal conversatie met iemand die haar niet als een zielig meisje met kanker behandeld. Maar ze wist zeker dat ze door haar ziekte nooit meer zo’n normaal gesprek zou kunnen voeren met iemand zonder dat die mensen zich schaamden of medelijden met haar hadden. En dat vond ze het ergst van alles.
 Ook heb ik gemerkt, zoals er in de recensie wordt gezegd, dat de zinnen goed te begrijpen waren maar dat de inhoud toch wel erg filosofisch en verdiept was. Bijvoorbeeld bij dit stukje tekst op pagina 15 waar Augustus aan de praatgroep, een groep waar mensen met kanker gaan om hun gevoelens te kunnen uiten, uitlegt dat hij bang is om vergeten te worden en dat Hazel daarop zegt, “ ‘Er komt een tijd,’ zei ik, ‘dat we allemaal dood zijn. Wij allemaal. Er komt een tijd dat er niemand meer is om zich te herinneren dat er ooit iemand heeft bestaan of dat onze soort ooit iets heeft  bereikt. Er zullen geen mensen meer zijn die zich Aristoteles of Cleopatra herinneren, laat staan jou. Alles wat we gedaan en gebouwd en geschreven en gedacht en ontdekt hebben zal vergeten zijn en dit allemaal’ - ik gebaarde om me heen - ‘zal voor niks zijn geweest. Misschien komt die tijd snel, misschien pas over miljoenen jaren, maar zelfs al overleven we de ineenstorting van de zon, we zullen niet voor eeuwig blijven leven. Er was een tijd voordat organismen een bewustzijn hadden en er zal een tijd daarna zijn. En als je je zorgen maakt over het onvermijdelijke van de menselijke vergetelheid, zou ik je willen aanmoedigen dat te negeren. God weet dat verder iedereen dat doet.’ ”  Daarna herinnert ze zich dat ze al dit uit Een vorstelijke beproeving  had genomen, haar favoriete boek geschreven door haar favoriete schrijver. Uit dit deel van pagina 15 kun je zien dat John Green wel eenvoudig schrijft, maar dat het ook erg diepdenkend en filosofisch is.
 In de analyse van het boek wordt verder gezegd, “Hij  (John Green) strooit met verwijzingen naar literaire klassiekers”  Hierop ben ik ook erg mee eens. Je ziet al op pagina 94 dat een van de zinnen uit het antwoord van Peter van Houten aan het brief van Augustus zo geschreven is, “ … en nooit had Shakespeare het meer bij het verkeerde eind dan toen hij Cassius liet opmerken : ‘Niet door een weeffout in onze sterren, Brutus, Neen, door onszelve zijn wij klein en nietig. ’ ”  Hier citeert Peter van Houten Shakespeare, een van de beste Engelse dichters, toneelschrijvers en acteurs ooit. Natuurlijk komt de titel van het boek, Een weeffout in onze sterren, van Shakespeare.
Met de recensie van MustReads was ik er erg mee eens. De meeste dingen dat de recensent schreef kon ik ook terugvinden in het boek. Bijvoorbeeld dat Een weeffout in onze sterren nooit melodramatisch wordt, en dat er altijd hoop is, zelfs in de meest donkere momenten. Of dat John Green humor met een scherpe pen combineert. Aan al dit dacht ik ook toen ik het boek was aan het lezen. Tenslotte vond ik het einde exceptioneel geschreven en erg ontroerend, “John Green schreef een toegankelijk en pakkend boek waarmee hij duizenden patiënten een stem geeft. Niet omdat ze zo zielig zijn, maar omdat ze ook recht op leven hebben. Een leven dat weliswaar anders is dan dat van de meeste anderen, maar dat het net zo goed verdient om ten volle geleefd te kunnen worden.”
0 notes
Text
‘De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren’: Haruki Murakami bekent kleur.
Tumblr media
Cultschrijver bij leven, internationaal megaseller, literair fenomeen. Al 35 jaar schrijft Haruki Murakami gedisciplineerd en onverstoorbaar verder aan een hoogstaand en wereldwijd bejubeld oeuvre, een oeuvre dat zijn gelijke niet kent qua verslavingsgehalte. Vorige zondag vierde hij bovendien zijn 65ste verjaardag, een betere releasedatum voor de Nederlandse vertaling van zijn jongste roman - overigens nog voor de Engelse editie op de markt komt - was moeilijk denkbaar. Kosten noch moeite werden gespaard , inclusief een strikt embargo en een heus Murakami-festival vorige zaterdag in Amsterdam, om de kroniek van een nieuwe bestseller aan te kondigen. Met het als vanouds vlotjes weglezende De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren bewijst Murakami verre van uitgeschreven te zijn. Het is wellicht een van zijn meest klassieke en realistische  romans geworden, over vriendschap en het eigen leven in handen nemen. Over dromen ook en identiteit. Een soort kortere versie van zijn succesroman Norwegian wood, om zo te zeggen. Maar is dat wel voldoende?
Nobel
Murakami is al jaren de gedoodverfde winnaar van de Nobelprijs voor literatuur. Na Yasunari Kawabata en Kenzaburo Oe zou hij dan de derde Japanner zijn om de gegeerde prijs in de wacht te slepen. Vorig jaar deed hij nog maar eens een Hugo Clausje door opnieuw naast de prestigieuze bekroning te grijpen. Niet dat het zijn koude kleren raakt. De bescheiden Murakami, voor wie zijn schrijverschap heilig is, laat het zich gelaten over zijn kant gaan. Je zou voor minder. Een verre blik op zijn verkoopcijfers zou hem meer dan gerust moeten stellen, want ook op dat vlak kent de auteur zijn weerga niet. Zo gingen er van de trilogie 1q84, voor velen zijn magnum opus, in Japan alleen al 3 miljoen exemplaren over de toonbank. Voor de Japanse editie van De kleurloze Tsukura Tazaki en zijn pelgrimsjaren, verschenen in april 2013, waren dat er binnen een tijdsbestek van amper een week al meer dan één 1 miljoen. Wie doet het hem na? Uitgeverij Atlas brengt al sinds 2001 de werken van de Japanse auteur in vertaling uit, aanvankelijk mooi in de pas met de Japanse verschijning, om nadien ook het oudere werk in te halen. Norwegian wood bijvoorbeeld verscheen in het Nederlands 20 jaar later dan in Japan. Atlas heeft de klok gelijk gezet en we krijgen Murakami’s nieuwste als een van de eersten te lezen.
Maker van dingen
Een van Murakami’s meest genietbare handelsmerken is vanaf de eerste zin meteen met de deur in huis vallen. Dit is niet anders in De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren: ‘Vanaf juli van zijn tweede jaar aan de universiteit tot januari van het jaar daarop was er geen moment van zijn leven dat Tsukuru Tazaki niet aan de dood dacht’. Tsukuru was toen 20. Aan de hand van een vernuftig spel met de tijd komen we mondjesmaat meer te weten over een duister verleden. Vandaag, zestien jaar later is Tsukuru Tazaki een bouwkundige ingenieur gespecialiseerd in de constructie van stations. Sinds zijn kindertijd is hij gefascineerd door treinen en stations, meteen een eerste leitmotiv in de roman. Hij woont in Tokio waar hij een leeg en routineus bestaan leidt, tobbend over het verleden. Hoewel ‘Tsukuru’ in het Japans zoveel als ‘maker van dingen’ betekent, vult hij zijn dagen met zwemmen, lezen, eten en piekeren (overigens favoriete bezigheden van slome Murakami-helden). Tot wanneer hij Sala leert kennen, een dynamische, zelfzekere en iets oudere werkneemster van een reisbureau, tot wie de schuchtere Tsukuru zich erg aangetrokken voelt. Zij slaagt erin Tsukuru de reden van zijn lethargisch bestaan te ontfutselen. Vervolgens springen we als lezer van de hak op de tak en keren zestien jaar terug in de tijd. Toen Tsukuru studeerde aan de universiteit in Tokio kondigden zijn vier beste vrienden, met wie hij tijdens zijn middelbare schooltijd in het stadje Nagoya een onlosmakelijke kliek van vijf vormde, hem van de ene op de andere dag aan hem nooit meer te willen zien. Zonder pardon, zonder uitleg. Tsukuru breekt zich tevergeefs het hoofd over het waarom zijn vrienden hem de rug hebben toegekeerd en krijgt af te rekenen met een traumatiserende identiteitscrisis.
Tsukuru krijgt het epitheton ‘kleurloos’ omdat hij van de 5 oude vrienden de enige is die geen kleur in zijn naam heeft. Wanneer je hun naam letterlijk uit het Japans vertaald, hebben de namen van de 4 anderen (2 jongens en 2 meisjes) telkens een kleur als onderdeel: Rodeden, Blauwezee, Wittewortel en Zwarteveld. Dit spel met kleuren en namen houdt Murakami het hele boek door vol (ook de cover zit mee in het complot: rondom het centrale witte silhouet van de sterschrijver verspreidt er zich een aureool van gekleurde stralen). Door het logografische karakter van de Japanse taal ontgaat ons wellicht een en ander door subtiel verlies in de vertaling en misschien zal een Japanse lezer iets meer gniffelen, maar de woordspelletjes zijn hoe dan ook niet altijd even effectief en werken soms wat op de zenuwen. Hoe het zij, bij iedere kleur hoort ook een specifieke eigenschap of karaktertrek. Zo is de ‘Rooie’ een heetgebakerd mathematisch genie, de ‘Blauwe’ een goedzakkerige sportman, ‘Witje’ een in zichzelf gekeerde getalenteerde pianiste en ‘Zwartje’ een praatzieke boekenwurm. Wanneer Tsukuru naar Tokio trekt voor zijn ingenieursstudie verwatert de vriendschap, en eindigt prompt kort daarna wanneer de gekleurde vrienden hem uitstoten.    
Deze wereld vol kleur wil Tsukuru terug beleven, hij wil onverminderd de oude vriendschap terug opnemen. Een kwijnend soort heimwee dat Murakami doeltreffend op muziek zet door de melancholische pianosuite ‘Le mal du pays’ uit Franz Liszts Pelgrimsjaren, als een tweede leitmotiv doorheen de roman te laten slingeren. Dat Tsukuru een lans breekt voor de uitvoering van de Rus Lazar Berman, is typerend voor Murakami, die niet alleen oog heeft voor detail maar ook een vinylfreak is voor wie er maar één juiste versie van bepaalde muziekstukken denkbaar is. Na de bruusk geuite wens om voorgoed met elkaar te breken, denkt Tsukuru meer dan 6 maanden enkel en alleen aan de dood. Hij gaat bijna ten onder, maar vindt terug zin in het leven wanneer hij vriendschap sluit met Haida, een knappe haast goddelijke natuurkundestudent die hij leert kennen in het zwembad waar ze dagelijks hun baantjes trekken. Plots verdwijnt ook Haida uit Tsukuru’s leven, alweer zonder boe of ba. Sala spoort Tsukuru aan om nu eindelijk uit te zoeken wat er precies is gebeurd al die jaren terug. Ze biedt hem zelf haar hulp aan. Een voor een gaat Tsukuru zijn oude vrienden opzoeken, de start van zijn pelgrimstocht op zoek naar loutering en vergiffenis. Hoe dieper hij in het verleden graaft, hoe hoger de prijs van de vroegere vriendschap blijkt te zijn.
Hol heldendom
Sla deze roman om het even waar open en je krijgt onversneden Murakami. De grootmeester demonstreert eminent en ingetogen hoezeer hij zijn onvergelijkbare formule beheerst. Hij  is gul en kwistig met zijn vaste ingrediënten, spreekt speels zijn hele arsenaal aan, trekt schaamteloos zijn hele trukendoos open. Maar hoe neem je de maat van een literaire reus die zichzelf niet bij elke nieuwe roman opnieuw uitvindt? Wijst standvastigheid in een oeuvre soms niet op genialiteit? Murakami lijkt in De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren toch een en ander uit te proberen. Neem nu de manier waarop hij Tsukuru’s pelgrimstocht onder woorden brengt. Die is meer belerend dan we van hem gewoon zijn. Murakami, berucht om zijn onwil om politieke uitspraken te doen en zijn voorkeur voor een geïsoleerd bestaan, lijkt zijn opvattingen over de hedendaagse Japanse maatschappij te hebben aangescherpt en laat ongegeneerd zijn demonen los. De sociale druk, de prestatiedrang, de vereenzaming in de steden, het verstikkende karakter van sommige tradities, de angsten van het moderne individu, het destructieve van vriendschap: Murakami neemt uitgebreid de tijd om enkele van zijn favoriete thema’s dieper uit te werken, maar houdt de teugels van de verhaallijn steeds strak. De afgemeten orkestratie, de zorgvuldig door elkaar heen gewoven rode draden, de realistische plotontwikkeling flirtend met de clichés van de detective (hoewel er enkele misdaden onopgelost blijven), de eerder zeldzame fantasmagorische uitweidingen (maar dan wel lekker geflipt over zes-vingerige mensen), zijn stuk voor stuk elementen die in vroegere romans weinig of niet aan bod komen.
Niet voor niets is Tsukuru een van de minst passieve helden uit Murakami’s oeuvre. Hij is tenslotte de ‘maker van dingen’, een actieve opbouwer die zijn kleurloosheid wil neerleggen, de leegte die hem inneemt wil opvullen, de functionaliteit van stations op zijn eigen leven wil toepassen, niet alleen door diep in zijn verleden te graven, maar ook en vooral door eindelijk dingen te gaan maken, met een pelgrimage als katalysator, de drijfveer die alles op zijn plaats doet vallen.
Wat vinden we op het einde van de regenboog getiteld De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren? Geen oogverblindende schat, wel een rijkgeschakeerde vertelling over vriendschap, liefde en dood, schijnbaar moeiteloos in perfecte banen geleid door een schrijver op de top van zijn kunnen die doet waarin hij uitblinkt, en dat is tot nader order nog steeds verduiveld knappe romans schrijven. De fans zullen niet op hun honger blijven zitten, de nieuwkomers riskeren dan weer de microbe te pakken te krijgen (ze zijn gewaarschuwd). Een Murakami die zichzelf niet (helemaal) opnieuw uitvindt, is nog steeds meer dan de moeite waard. En dat is geen boutade.
Verschenen in: STAALKAART #22, 2013
De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren van Haruki Murakami, Atlas Contact 2013, vert. en van noten voorzien door Jacques Westerhoven, ISBN 9789025442071, 362 pp.
0 notes